Recensie: Marcel Pagnol – Mijn kinderjaren in de Provence
Die eindeloze zomervakantie
Voor een groot aantal mensen was hun kindertijd een gouden periode. Je hoefde niets, mocht van alles, had nog geen verantwoordelijkheden en er lag een heel leven voor je. Op het moment zelf besef je het niet zozeer, maar later dringt het langzaam tot je door. En hoe mooi waren de vakanties toen je tien jaar was: geen school, eindeloze lege dagen om zelf in te vullen, soms te moeten ontsnappen aan de verveling of verplichte uitstapjes, maar een lange zomer is voor velen iets om elk jaar weer naar uit te kijken. Dat is redelijk universeel en van alle jaren, al zullen kinderen tegenwoordig meer mogen, kunnen en willen dan vroeger. Marcel Pagnol brengt een prachtige ode aan deze kindertijd in zijn twee romans De gloriedagen van mijn vader en Een kasteel voor mijn moeder die in hervertaling in één bundel zijn uitgegeven. De romans verschenen voor het eerst in in de jaren vijftig en spelen in het Frankrijk van het begin van de vorige eeuw.
In de Provence beleeft de kleine Marcel een zorgeloze jeugd. Zijn vader is leraar en zijn inkomen is voldoende om voor de lange zomervakantie een huis in de bergen te huren. Dat doet het gezin samen met het gezin van de zus van Marcels moeder. Het huis is leeg, dus er moeten ook allerlei meubels worden aangeschaft. Marcel en zijn vader gaan langs bij een uitdrager. Bedden, stoelen, een tafel, kasten, servies en wat nog meer nodig is om een huis in te richten worden op een oude kar gehesen en door een boer meegenomen die elke dag vanuit de bergen naar de stad komt om zijn spullen te vervoeren. De reis is dan ook een hele onderneming. Hoewel de spullen met de boer meegaan, gaat Marcel met zijn ouders en boertje en zusje eerst met de tram tot aan de rand van Marseille, daarna moeten ze een paar uur lopen voor ze bij het huis zijn. Hoewel er veel met de boer mee kan, moeten de gezinsleden ook nog aardig wat meenemen. Een beetje vergelijkbaar met mensen die nu in de zomer gaan kamperen en tafels, stoelen, eten e.d. meenemen. Maar dan alles te voet. Als ze eenmaal bij het huis zijn en Marcel een boerenjongen, Lili, ontmoet met wie hij een hechte vriendschap sluit, kan de lome en lange zomervakantie beginnen. De jongens vullen hun dagen met het zetten van vallen voor vogels, door de bergen struinen, naar de toppen of juist door verlaten dalen. Er wordt gejaagd door de vader en de oom van Marcel, en wanneer de jongens mee mogen, nemen ze hun taak om hazen en vogels op te jagen meer dan serieus. Voor zonsopgang vertrekken ze en pas aan het eind van de dag komen de mannen en de jongens weer terug, hun tassen vol geschoten wild dat thuis wordt bereid voor de avondmaaltijd. Hoewel Marcels vader nog niet eerder gejaagd heeft, schiet hij twee heel bijzondere patrijzen, het hele dorp spreekt lof over zo’n uitzonderlijke daad.
Pagnol schetst op een zeer aangename manier, met mooie beschrijvingen en grappige dialogen, zijn liefde voor zijn kindertijd. Hoewel het om een tijdperk gaat ver in het verleden en wat betreft comfort ver van ons bed, de automobiel kwam langzaam in het straatbeeld, schrijft hij zo levendig dat je met hem mee verlangt naar toen en graag met de kleine Marcel en zijn vriend Lili door de eindeloze natuur had lopen struinen op zoek naar niets. Het vullen van de tijd ging vanzelf, je hoefde niet te bedenken wel uitstapje er vandaag weer gemaakt moest worden, welke pretparken of dierentuinen bezocht moesten worden. Niets doen, lopen, op je rug liggen in het gras, bergtoppen beklimmen, het was voldoende.
In Een kasteel voor mijn moeder besluit het gezin vaker naar het huis in de bergen te gaan omdat iedereen het er zo naar zijn zin heeft. Via een oud-leerling van de vader van Marcel, die kanaalwacht is, kunnen ze een stuk van de route afsnijden. Ze moeten dan langs het kanaal door een aantal landgoederen, en ze krijgen een sleutel die op alle deuren in de tuinmuren past. Het scheelt bijna twee uur lopend en met het gewicht van al bagage is dat heel verleidelijk. Toch voelt het niet goed om enigszins illegaal over de landgoederen te sluipen en bij ieder deur is het gezin op zijn hoede. Het gaat een aantal keer goed, tot het moment dat een boze tuinman met een enorme hond de familie tegenhoudt en dreigt met aangifte bij de politie. Marcels vader ziet het einde van zijn leraarschap al voor zich en Marcel daarmee het einde van de vakanties en het mooie leven in de zomer. Gelukkig loopt het met een sisser af.
De hoofdpersonen genieten van wat het leven te bieden heeft zonder op zoek te zijn naar een ultieme uitgading of onvergetelijke ervaring. Dat is misschien ook iets om bij stil te staan in het vakantietumult van nu waarbij mensen steeds verder moeten in afstand en beleving.
Marcel Pagnol was in Frankrijk vooral bekend als cineast en toneelschrijver. Toen hij tegen de zestig liep, besloot hij zijn herinneringen op te schrijven. In het voorwoord geeft hij aan dat het niet meevalt om over zichzelf te vertellen. ‘In deze Herinneringen zal ik mezelf prijzen nog beschimpen: ik heb het niet over mezelf, maar over het kind dat ik niet meer ben.’ Ook gaat hij in op het verschil tussen een schrijver van boeken en die van toneelstukken. Bij de tweede zitten er acteurs tussen de schrijver en de ontvanger. Die vertolken de tekst en zijn medeverantwoordelijk voor het succes. De schrijver wordt direct blootgesteld aan de lezer, maar de lezer zal dan weer eerder een vriend zijn.
Hij is de deur uitgegaan om het boek uit te kiezen, hij heeft het onder de arm meegenomen, hij heeft het bij zich thuis uitgenodigd. In stilte zal hij het gaan lezen, in de hoek waar hij graag zit, in zijn eigen vertrouwde omgeving.
Hopelijk wordt Mijn kinderjaren in de Provence door menigeen mee naar huis genomen en gelezen. Het is een een fijne herbeleving van een vakantie die je ooit had willen meemaken.
Arjen van Meijgaard
Marcel Pagnol – Mijn kinderjaren in de Provence. Vertaald door Marianne Kaas, Jan Pieter van der Sterre & Reintje Ghoos. De Geus, Amsterdam. € 18,99.