Recensie: Willem Frederik Hermans – De zegelring
Bij Hermans is het noodlot onafwendbaar
De reeks kleine novellen van Willem Frederik Hermans, in fraaie bandjes uitgegeven door De Bezige Bij, is uitgebreid met een vierde deel: De Zegelring. Zo gesteld lijkt het alsof er tussen de boeken onderling enig verband is anders dan het feit dat ze door één en dezelfde auteur werden geschreven, een suggestie die door de uniforme uitvoering wordt versterkt.
Maar het gaat steeds om andere verhalen en om andere figuren, zoals de titels van de eerder verschenen novellen Filip’s sonatine, Homme’s hoest en Geyerstein’s dynamiek al aangeven. Hooguit zou als overeenkomst de welhaast mythische achtergrond kunnen worden genoemd waartegen de geschiedenissen zich afspelen. Moedwil en misverstand vormen in Hermans’ oeuvre een altijd aanwezig thema; dat zij ook in deze novellen hevig woeden onderscheidt de reeks dus niet van de romans.
In De zegelring gaat, anno 1938, een reporter van De Illustratie, ‘een weekblad dat in de wachtkamers van kappers en tandartsen veel werd doorgebladerd’, op zoek naar aan lager wal geraakte afstammelingen van adellijke geslachten. Al snel wordt de blik gericht op de familie Fraeylema. De oude Fraeylema is de oudste klerk op het notariskantoor van A. J. Th. R. Mortel Bloemhoff. De notaris zelf is in 1938 al tweeëntachtig, zijn kandidaatnotaris bijna zestig, kans op doorstroming is er dus nauwelijks. Fraeylema’s trots is zijn moestuin.
Zijn zoon Jasper heeft een ambitie: hij werkt aan de ontwikkeling van een supersnelle fiets, maar zoals zo vaak bij Hermans het geval is, wordt die ambitie onverbiddelijk afgestraft. In de oorlogsdagen verliest de jonge Jasper een been. Het fietsen kan hij wel vergeten, alleen met een driepoot kan hij zich nog verplaatsen.
In het tweede jaar van de Duitse bezetting sterft zijn vader, die hem, toen hij voor zijn eindexamen was geslaagd, een zegelring had gegeven met de initialen JF. Jasper wist echter zeker dat het niet een sieraad uit zijn familie was, hij verdacht zijn vader ervan de ring verkregen, te hebben op een auctie. Hoe graag had Jasper niet een échte zegelring gehad als tastbaar bewijs dat hij daadwerkelijk van een adellijk geslacht afstamde. Maar ook deze ambitie bijft onvervuld, totdat Jasper bij toeval, in het laatste oorlogsjaar, stuit op een dode Duitse SS’er die een zegelring draagt. Omdat de ring niet van de vinger gaat, snijdt hij deze af: de hond is er goed mee. De ring, met familiewapen, past echter niet, hij is Jasper te wijd.
Op zijn sterfbed geeft Jasper de ring aan zijn zoon Witte, suggererend dat dit de ring is die hij zelf van zijn vader kreeg en dat het familiewapen dat der Fraeylema’s is. De zoon is apetrots, en als vader spijt heeft gekregen van de gift, geeft hij er toch blijk van hem te zullen dragen. Het komt hem duur te staan: door een stom auto-ongeluk moet hij zijn hand missen.
Hier heeft Hermans’ verhaal al mythische proporties bereikt. Sterk is immers de suggestie dat de zegelring ongeluk brengt: het kwaad wordt gestraft. Nu gaat echter ook het toeval een rol spelen. In het ziekenhuis wordt Witte verpleegd door Leonora Huydts van Ruwiel, een echte barones. Zij herkent het familiewapen in de geplette zegelring, sterker: zij herkent de ring zelf: het is die van haar door de Duitsers vermoorde vader.
Ondanks de ogenschijnlijke eenvoud van De zegelring slaagt Hermans er in een atmosfeer van beklemming op te roepen. Het noodlot is onafwendbaar, ambities worden de kop ingedrukt, kwaad wordt met kwaad vergolden, moedwil en misverstand vloeien in één. Een echte Hermans dus, deze novelle.
Frank van Dijl
Willem Frederik Hermans – De zegelring. De Bezige Bij.
Deze recensie werd eerder afgedrukt in Het Vrije Volk van 10 januari 1985.