Recensie: Maarten Doorman – Dichtbij en ver weg
Liever dichtbij dan ver weg
Maarten Doorman gaat geen onderwerp uit de weg in zijn nieuwe essaybundel Dichtbij en ver weg. Het verschil tussen bloot en naakt, de laatste vakantie met zijn ouders, de leeglopende geldkraan van de faculteit geesteswetenschappen of de gedichten van Van Doesburg, alles is stof tot nadenken. De essays van de erudiete Doorman werken: ze prikkelen je geest en laten je de wereld net wat anders zien. Bij eerste lezing wist Doorman me te verrassen met zijn vlotte pen, heldere observaties en uitgebreide kennis. Maar bij herlezing valt het op dat Doorman, ondanks de grote verscheidenheid aan onderwerpen, liever dichtbij dan ver weg van zijn eigen wereld gevuld met filosofen, goede wijn en kunst blijft.
Doorman is filosoof, dichter en essayist. Hij doceert cultuurfilosofie in Maastricht en is bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde diverse boeken en gedichtenbundels, en is medewerker van NRC Handelsblad. De essays in zijn nieuwe bundel zijn een verzameling besprekingen, inleidingen en essays voor diverse kranten, boeken en tijdschriften. Andere stukken zijn speciaal voor de bundel geschreven.
Af en toe meende ik een stuk te herkennen, maar helaas zijn er geen verwijzingen naar de oorspronkelijke artikelen opgenomen. Alhoewel Doorman alle essays grondig heeft herschreven, komt de keuze voor sommige artikelen soms wat willekeurig over. Neem bijvoorbeeld het essay ‘Ontroeren in de verte: Over Marijke van Warmerdam’. Op internet vind ik vrijwel direct dezelfde tekst van Doormans hand, ditmaal niet herschreven, voor een catalogus van het werk van Van Warmerdam getiteld: Dichtbij in de verte. (Wellicht heeft deze titel Doorman geïnspireerd?) Een verwijzing hiernaar had niet misstaan, al was het maar om te verklaren waarom Marijke van Warmerdam plotseling opduikt tussen de schare filosofen, schrijvers en persoonlijke overpeinzingen.
Doormans engagement werkt aanstekelijk: hij kijkt met een filosofische bril naar alledaagse verschijnselen en weet deze, zonder zich schuldig te maken aan namedropping, moeiteloos te verweven met de grote denkers uit het verleden. Regelmatig zijn de essays uiterst persoonlijk en weet Doorman tegelijkertijd universele thema’s aan te roeren. In ‘Afdakjes van pinablad’ beschrijft hij de vakantie naar Suriname met zijn gezin:
Toen begonnen mijn kinderen over de wereld te reizen en volgde op een dag het voorstel om in de kerstvakantie met het gezin naar Afrika te gaan, maar een paar uur vliegen, mooi weer, avontuur eens iets anders. Ze zagen me spartelen (…). Het compromis werd Suriname, omdat we er een cultuur mee deelden, taal ook, en er via via wat mensen kenden, vaag.
Probleemloos verbindt Doorman zijn vakantie met bekende literatuur over Suriname (door voornamelijk Europese schrijvers) en de werken van Rousseau en Diderot. Maar bij een tweede lezing knaagt er iets, de schrijver lijkt doordrongen te zijn van zijn bevoorrechte positie als Europeaan:
Ik schoot in de lach, maar de schaamte ging eroverheen, want dit was nu precies hoe ik niet naar Surinamers wilde kijken: als dom en lui. Alleen, wacht, hoezo ‘Surinamers’ – waar kwam die generalisering plotseling vandaan?
Maar dit blijft slechts bij een observatie in plaats van zelfonderzoek. Hij praat steevast over ‘de tropen,’ alsof deze benaming een heterogene cultuur beslaat, en niet een scala aan culturen en bevolkingsgroepen. Dat de tropen een gebied is dat zich uitspreidt over Afrika, Australië, Centraal Amerika, Zuid Amerika en Zuid Azië, wordt niet besproken in Doormans essay. Wat de tropen zijn voor Doorman, wordt niet echt duidelijk, behalve dat het blijkbaar het tegenovergestelde is van ‘ons Europeanen’. Zo lijkt Doorman, in Suriname gestrand, nog steeds niet verder te kunnen kijken dan Europa.
Doormans halfhartige zelfkritiek wekte vaker ergernis bij me op: alhoewel hij aangeeft te weten dat hij deel uitmaakt van een bevoorrechte, geleerde groep mensen (men zou de ‘elite’ zeggen, maar Doorman maakt duidelijk dat hij een hekel heeft aan die term), doet hij niets met dit besef en blijft veilig in zijn eigen hokje zitten. In zijn essay ‘Achtergrondgeluiden op Senneroog’ haalt Doorman venijnig uit naar essayist Arjen van Veelen als deze kritiek uit op een programma waar Doorman aan deelneemt: ‘Maar al in de eerste alinea viel het woord ‘elite’ en wanneer het woord ‘elite’ valt kun je de rest uittekenen.’
In Senneroog denkt Doorman na over De barbaren van Alessandro Baricco. Baricco schrijft over de teloorgang van de romantische tijd: ‘We nemen afscheid, zegt Baricco, van diepzinnigheid, van authenticiteit, van het idee dat we moeite moeten doen voor cultuur.’ Doorman is het daar natuurlijk roerend mee eens, want als iemand zich venijnig afzet tegen het woord ‘elite’ dan kun je de rest uittekenen. In plaats van antwoord te geven op zijn eigen impliciet gestelde vraag, schuift Doorman hem door:
Kunnen nijvere essayisten als van Veelen zich daar niet eens over buigen: over de angst voor discussies over kwaliteit en de waarde van cultuur, die altijd wordt doodgeslagen met clichés over een elite die al veertig jaar niet bestaat?
Dat Doorman zich vervolgens te goed doet aan oesters en wijn op zijn boot op Senneroog, omringd door boeken, maakt zijn kritiek op het woord ‘elite’ wrang. Hij maakt zich, ver weg van de werkelijke wereld, druk om Baricco’s barbaren zonder oog te hebben voor zijn eigen, bevoorrechte positie.
Gelukkig verzandt Doorman in veel essays niet in cultuurpessimisme, maar brengt hij een verfrissende en originele kijk op eigentijdse problemen. In ‘Vijf ballen of zes knoppen. Kritiek en internet’ laat de schrijver zowel de voordelen als nadelen van kritieken op internet zien. Hij stelt de problemen van kritieken op internet aan de kaak, zoals de gebrekkige transparantie, de opeenstapeling van slecht gefundeerde meningen en de kracht van verkoopcijfers. Tegelijkertijd bespreekt Doorman de problemen van de traditionele media: weinig ruimte voor literaire kritieken, liever een interview dan een analyse en een beperkt lezersbereik. Aan het einde van het essay draagt Doorman een slimme oplossing aan door het beste van beide werelden te combineren. Dit soort doordachte essays maken de Dichtbij en ver weg de moeite waard.
Doorman toont zich het sterkst in essays waarin hij op een onderzoekende wijze zijn onderwerp benadert in plaats van stelling te nemen. In ‘Koffie, seks, geschiedenis’ onderzoekt Doorman het begrip ‘utopie’ aan de hand van literatuur over zowel utopieën als dystopieën. In dit essay komt zijn uitgebreide kennis over allerhande onderwerpen tot zijn recht en laat de schrijver zien wat hij waard is. Vaak brengen Doormans essays verhelderende inzichten met zich mee, andere keren is het moeilijk om door zijn hooghartige houding heen te kijken.
Kinha de Almeida Guimarães
Maarten Doorman – Dichtbij en ver weg. Prometheus, Amsterdam. 240 blz. € 19,99.