Recensie: De Schiedamse jaren. Herinneringen aan Gerard Reve
Genoeglijk keuvelen met een fles wijn onder handbereik
Hoewel niet officieel — hij stond niet ingeschreven in het register van de burgerlijke stand — woonde Gerard Reve op drie adressen in Schiedam: in het Proveniershuis aan de Overschiesestraat, later in een flat aan de De Savornin Lohmanlaan en van 1984 tot 1993 aan de Nassaulaan 36. Feitelijk woonde hij in bij Joop Schafthuizen; in de Nassaulaan had hij ‘op de zolder een op de grond getimmerd bedje, een keukentje (een tweepitsstelletje en geiser) en grijze rolgordijntjes. Die heb ik nog lang bewaard. De hielafdrukken zaten nog tegen de stoel waar hij vaak in zat.’
Dat zegt Pim Romein in De Schiedamse jaren. Herinneringen aan Gerard Reve. Pim Romein heeft, schrijven de samenstellers, ‘de eer in het voormalige woonhuis van Reve te wonen’. In het derde hoofdstuk van het fraai vormgegeven boekje (84 bladzijden) halen Schiedamse Nassaulaanbewoners herinneringen op aan hun beroemde buurman.
Dat gaat zo: ‘Hij liep er inderdaad bescheiden bij, met linnen blauwe tas.’ ‘Bij de Albert Heijn bijvoorbeeld, kwam je hem tegen.’ ‘Ik vond hem zelfs zo onopvallend dat ik dacht dat alleen Joop hier woonde.’ ‘Het was gewoon een hele normale buurtbewoner.’ ‘Er stonden nooit drommen mensen voor de deur.’
‘Schiedam’ begon in Le Poët-Laval
Schiedam kwam in het leven van Gerard Reve in de persoon van Joop Schafthuizen. Ze ontmoetten elkaar in oktober 1972 bij Ludo Pieters thuis, in het werk van Reve bekend als ‘weldoener Q’, maar het zou nog drie jaar duren voordat van een relatie sprake was. Gek genoeg begonnen de Schiedamse jaren niet in Schiedam, maar in Le Poët-Laval nadat Reve in een telegram aan Schafthuizen had laten weten dat hij daar welkom was.
Aldus nemen ‘de late jaren’, zoals het derde deel van de biografie door Nop Maas heet, van Gerard Reve een aanvang, een periode beslaand die loopt van 1975 tot 2006. Van Reves 82 levensjaren, worden er zodoende dertig gerekend tot de late jaren, maar goed, alles beter dan de dertien ‘Rampjaren’ die in het zo geheten deel twee worden beschreven.
Het is moeilijk vast te stellen wanneer ‘de Schiedamse jaren’ precies beginnen. De vier auteurs van het hier besproken boekje houden het erop dat Reves woonplaats het Zuid-Franse dorp Le Poët-Laval bleef, maar dat hij geregeld bij Schafthuizen in Schiedam logeerde. In Frankrijk had Reve ook het Geheime Landgoed en hij kocht nog een huis in Harwich. In al die huizen zou Reve gedurende kortere of langere perioden verblijven, veelal in zijn eentje. ‘[…] Gerard [was] vrijwel alleen in de wintermaanden in Schiedam. In de zomer was hij in Frankrijk […],’ lezen we in de uitgave die dus misschien beter ‘De Schiedamse winters’ had kunnen heten.
Voor Joop Schafthuizen had Frankrijk het nadeel dat er Frans gesproken wordt. Niet alleen om die reden was hij liever in Nederland: het wilde tussen de beide gelieven ook niet altijd boteren. ‘[Joop] was vaak in Schiedam, terwijl Reve juist in Frankrijk zat,’ zegt Josine B. (De initiaal staat voor Bokhoven, maar Reve kortte ook wel eens een naam af: Josine M., Bram P., Simon C.) In een verhaal in Zondagmorgen zonder zorgen (1995) heeft Reve het over ‘mijn tijdelijke verblijf in de provinciestad S.’ — verblijf in de betekenis van onderkomen. Een Schiedammer is Gerard Reve nooit geworden.
Al met al heeft geen liefdesrelatie in het leven van Gerard Reve langer geduurd dan die met Joop Schafthuizen, dus was het een goed idee om zijn Schiedamse jaren te boekstaven. Reve heeft in wel gekkere plaatsen gewoond (Greonterp, Veenendaal, Weert) en daarover zijn ook publicaties verschenen.
Toch stelt het boek, ondanks de prachtige foto’s van Vincent Mentzel en Klaas Koppe die erin staan, teleur. We weten nu dat Reve boodschappen deed bij Albert Heijn (waar hij door een caissière werd aangezien voor Godfried Bomans, zoals hijzelf vertelde; het wordt hier twee keer doorverteld), dat hij zijn tassen tot de rand toe vulde met doosjes Zwaluw-lucifers, dat zijn spijkerjack (‘menigten Revianen zouden er een moord voor doen dat, al was het maar even, om de schouders te dragen’) vaak is versteld door mevrouw Petterson-Beckman, dat hij een kleine blaas had, dat hij ‘van die gekke opmerkingen’ had, dat hij erg vriendelijk was, ‘soms haast slijmerig’, dat hij soms probeerde minder te drinken maar ook wel eens te veel dronk, dat hij gewoon tussen de mensen zat tijdens de mis en dat hij twee deurbellen had waarvan de ene het niet deed, want die was voor journalisten… Het is allemaal nogal, eh, anekdotisch.
Ook wel schattig
Ook wel schattig, trouwens, al die Schiedammers die Reve wel eens op straat hebben zien lopen of in de winkel hebben gehad: ‘Hij kocht altijd een NRC Handelsblad bij ons.’ ‘Verdomd, daar loopt die beroemde schrijver door de Nolenslaan.’ Grappig is de anekdote over het paar schoenen dat Reve boven op een vuilnisbak aan de Rotterdamsedijk had gevonden en waar hij nieuwe hakken onder wilde laten zetten. Maar hier wreekt zich het ontbreken van eindredactie, want er wordt gesproken over ‘een paar mooie bruine heren Brooks’ — dat zullen wel brogues zijn geweest, vast niet de hardloopschoenen die onder de merknaam Brooks worden verkocht.
Eindredactie was ook overigens gewenst: in sommige hoofdstukken is een eerste persoon enkelvoud aan het woord, in andere een eerste persoon meervoud, maar wie van de vier auteurs die op de titelpagina worden vermeld dat is of zijn blijft onduidelijk. Wie trapt er op weg naar de Nassaulaan ‘in een verse drol van stront’? (Van wie kennen we die uitdrukking? Sommige mensen gaan van de weeromstuit als Reve praten als ze ‘Gerard Reve zelve’ tegenkomen.)
Hier en daar vult De Schiedamse jaren de driedelige biografie van Maas aan. In het hoofdstuk ‘De Onbekende Vriend’ komt de Schiedamse beeldend kunstenaar Albert Verkade aan het woord die, in tegenstelling tot zijn collega en plaatsgenoot Paul Beckman, nergens in Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven wordt genoemd. Maar ook dan overheerst de anekdotiek: ‘Onderweg werd een doosje wijn gekocht, twee doosjes eigenlijk. Joop kreeg de ene doos, de andere werd snel onder mijn bed geschoven. ’s Avonds werd er aan mijn deur geklopt: “Slaap je al?” Nou, dan kon het laat worden.’ (In dit hoofdstuk wordt de naam van kunstenaar Jan Henderikse tot twee keer toe verkeerd gespeld.)
We worden lekkergemaakt met de brieven die Reve van 1976 tot 1991 aan Paul Beckman schreef, een ‘vuistdikke bundel’ die in een gesprek met de broer van de geadresseerde bij de hand ligt, maar eruit citeren is ‘wegens het copyright’ niet mogelijk. Het pakket brieven is, lezen we in een voetnoot, geschonken aan het Letterkundig Museum, tegenwoordig het Literatuurmuseum.
Dus: sympathiek deze uitgave? Ja. Aardig vormgegeven? Mooie fotografie? Ja. Ja. Maar inhoudelijk is De Schiedamse jaren te dun. Het is genoeglijk om al keuvelend herinneringen op te halen met een fles wijn onder handbereik (‘De fles is geledigd tot de ziel’ — het staat er echt) bij de open haard, maar dat maakt nog geen boek. Een gemiste kans.
Frank van Dijl
Jan van Bergen en Henegouwen, Jan Gordijn, Bart Noordegraaf, Hans Overheul — De Schiedamse Jaren. Herinneringen aan Gerard Reve. Scriptum. € 17,95.
Foto op het omslag (hierboven) © Vincent Mentzel.