Het ideale reisboek

Het leukste boek om op reis te lezen is het reisboek waarin de schrijver verslag doet van de ontberingen die hij in een godverlaten uithoek van de wereld heeft moeten doorstaan. De lezer bevindt zich met dat boek natuurlijk aan de rand van een door wuivende palmen omringd zwembad, een glas gekoeld bier binnen handbereik en als het op is hoeft hij de ober maar te roepen. Lezers zijn altijd luier dan schrijvers.

Ongeveer onder de hierboven geschetste omstandigheden las ik In Patagonië van Bruce Chatwin, oorspronkelijk in 1977 verschenen, een jaar later vertaald (door Eelco Hesse) uitgekomen bij Bert Bakker en nu op de markt in twee goedkope uitgaven, waarvan de editie als Rainbow Pocket uiteraard het beste in de boekenkoffer past. Chatwin was als reiziger niet van hetzelfde type als Cees Nooteboom. Zo weten we bijvoorbeeld bij Nooteboom vaak niet hoe hij zich verplaatst. In geen geval maakt hij de indruk dat lopend te doen, en evenmin zie ik Nooteboom een leger voor de nacht maken tussen wat struikgewas achter een rotsblok. Op het omslag van de pocketeditie van In Patagonië poseert Chatwin al met een stevig paar wandelschoenen om zijn nek en inderdaad beschrijft hij in het boek hoe hij hele dagen lang loopt en soms onder de blote hemel slaapt.

Het is misschien niet de veiligste manier van reizen, want Bruce Chatwin overleed begin dit jaar [1989], negenenveertig jaar oud, aan een zeldzame ziekte van het beenmerg, opgedaan tijdens een reis naar China. Chatwin brak in het begin van de jaren zestig zijn studie sociologie af om te solliciteren naar een baantje als portier bij het Londense veilinghuis Sotheby’s. Hoewel hij zich wist op te werken tot staflid, bleef zijn reizigersbloed kriebelen. Tussen 1972 en 1975 reisde hij als correspondent van The Sunday Times de wereld af.

In 1975 nam hij ontslag, haalde zijn geld van de bank en vertrok naar Patagonië, het uiterste zuiden van Zuid Amerika. Op de eerste bladzijde van het boek dat hij over deze grote reis schreef, vertelt hij waarom hij juist naar Patagonië ging. Zijn grootmoeder was in het bezit van een stukje huid waarvan zij beweerde dat het had toebehoord aan een brontosaurus. Het was door Charley Milward de Zeeman, een neef van Chatwins grootmoeder, gevonden in Patagonië nadat hij schipbreuk had geleden in de Straat van Magallanes. Dit stukje met roodachtig haar bedekte huid sprak zeer tot de verbeelding van de jonge Bruce Chatwin, maar op school lachte de biologieleraar hem uit, brontosaurussen hadden immers geen haar, maar geschubde pantsers. Later zocht Chatwin uit dat het dier dat de neef van zijn oma had gevonden een reuzenluiaard was geweest. Het stukje huid was intussen al verdwenen, weggegooid na de dood van de grootmoeder. Zodoende verschafte Bruce Chatwin zich in 1975 een reisdoel.

Het knappe van In Patagonië — dat het goed geschreven is, is minder een verdienste dan iets vanzelfsprekends — is dat Chatwin kans ziet om aan dit lege land zo ongeveer de hele wereldgeschiedenis op te hangen. Hij vertelt over de indianen, over de komst van de kolonisten — mensen die om politieke of economische redenen hun eigen land hadden verlaten en er niet al te veel tegenop zagen om de indianen het hunne te ontnemen; over de grootgrondbezitters en hun knechten; over de Amerikaanse outlaws Butch Cassidy en The Sundance Kid die zich hier kwamen schuilhouden; over de neef van zijn grootmoeder; over boeren uit Wales die trouw bleven aan hun traditie en de boeren uit Duitsland bij wie het portret van Hitler nog niet van de schoorsteenmantel was verwijderd.

Ober!

Frank van Dijl

Bruce Chatwin – In Patagonië. Bert Bakker.

Deze recensie verscheen eerder in Het Vrije Volk van 20 juli 1989.