Recensie: Cyrille Offermans – Een iets beschuttere plek misschien
Betrokkenheid, zorg en weemoed
Toen Cyrille Offermans (1945), schrijver, essayist, literatuurcriticus en ook jarenlang docent, begon aan Een iets beschuttere plek misschien, een ‘journaal’ voor de fameuze reeks Privédomein van de Arbeiderspers, waren er nog geen ‘gele hesjes’ gezien in de straten van (vooral) de grote Franse steden. Tenminste niet als vertegenwoordigers van een opmerkelijke protestbeweging. Het gaat daarbij van oorsprong om de mannen en vrouwen die ondanks hun grote dagelijkse inzet geen kans meer zien het hoofd, sociaal-economisch gezien, boven water te houden. Nog onlangs meldde Oxfam Novib dat de toch al aanzienlijke ongelijkheid afgelopen jaar verder is toegenomen.
De onrust die deze groeiende tegenstelling, ontstaan door bewust beleid, met zich meebrengt, heeft al heel wat commentatoren geïnspireerd tot analyse en duiding. Vaak worden de onbeholpen geformuleerde argumenten van de wanhopigen afgedaan als vaag geklaag, uitmondend in een advies dat nog het meest in de buurt komt van ‘tel uw zegeningen’. Ook worden de relschoppers, die zich altijd bij zulke bewegingen aansluiten, maar al te graag opgevoerd als extra bewijs voor de onredelijkheid van de acties.
Het protest van deze ‘verliezers van de globalisering’ heeft tot op zekere hoogte te maken met het journaal van Offermans, dat het jaar 2017 omvat. Zo haalt hij het ‘stemgedrag van de werklozen uit de Rust Belt’ aan, de mensen die, zo is al op veel plekken geconstateerd, twee jaar geleden Donald Trump in het zadel hielpen, maar schrijft hij twee alinea’s verder dat ‘er geen beginnen aan is’ om de oorzaken te vinden van de overwinning van de nieuwe president van de Verenigde Staten.
En ja, er zijn inderdaad ontelbaar veel beginnen, met elkaar verbonden in ontelbaar veel al dan niet oorzakelijke ketens die veelal teruggaan tot een ver, nauwelijks of niet meer achterhaalbaar verleden.
Het is een reactie, die sterke overeenkomsten vertoont met die van de commentatoren op de gele hesjes, terwijl het de serieuze (Franse) demonstranten – niet de relschoppers – om weinig anders gaat dan een waardig bestaan, zoals dat enkele decennia geleden nog voor vrijwel iedereen bereikbaar was. Grote delen van de Trump-aanhang zullen het herkennen. De verpauperde Franse campagne en het verroeste Amerikaanse binnenland kennen talloze overeenkomsten. De begrijpelijke wensen van de bewoners impliciet afdoen als onsamenhangend en ondoordacht, verwijzend naar ‘al dan niet oorzakelijke ketens’ uit een ver verleden, riekt naar minachting of op zijn minst stevig onbegrip. En dat is een houding die je verbaast bij een genuanceerd en ook sociaal bewogen denker als Offermans.
Onvergelijkbaar ook met een eveneens in deze bundel opgenomen commentaar op het beleid van premier Rutte en de begin 2017 afgetreden PvdA-leider Diederik Samson, die jubelden over de 0,1 procent meer in ieders portemonnee. Offermans kan en wil het niet los zien van het acht jaren gevoerde, harde bezuinigingsbeleid, waarbij de heren ‘gemakshalve’ geen oog hebben gehad voor de keerzijde van het verhaal, waarna hij begint over alle maatschappelijke instellingen die kraken in hun voegen, met diep ingrijpende gevolgen voor de betrokkenen, ‘of het nu gaat om rechters, advocaten, militairen, politieagenten, wetenschappelijke onderzoekers, leraren, sociaal werkers, artsen, verplegend personeel, kunstenaars, culturele organisaties of ambtenaren van de belastingdienst, om nog maar te zwijgen over vrachtwagenchauffeurs, postbestellers, stratenmakers en treinpersoneel.’ En dat dus allemaal om die 0,1 procent. ‘Alleluja’, voegt Offermans er veelbetekenend aan toe.
Ook de vluchtelingendeal van de EU met Turkije, die leidde tot opvangkampen waar miljoenen in mensonterende omstandigheden moeten zien te overleven, terwijl anderen als paria’s rondzwerven, is in de ogen van Offermans niet goed te keuren. Hij prijst daarbij de consistente stellingname van Jesse Klaver van GroenLinks, die wees op de beschermingsplicht ten aanzien van vluchtelingen en asielzoekers.
Genoemde fragmenten uit Offermans’ kroniek maken bij lezing, begin 2019, nog in meerdere of mindere mate onderdeel uit van de bestaande politieke toestand. Samson zit nu aan zogeheten klimaattafels, Rutte is nog wel even premier en er is evenmin sprake van wezenlijk gewijzigd kabinetsbeleid. Toen Privédomein in 1966 een aanvang nam met het werk van Mary McCarthy en Paul Léautaud, was de kortademige actualiteit in de reeks nog ver te zoeken. Ook later gepubliceerde dagboeken waren veelal afgesloten creaties door het heengaan van de schrijver, bij herinneringen ging het in de eerste plaats om persoonlijke en culturele memoires.
De laatste jaren is de waan van de dag steeds nader geslopen. Recentelijk in deze reeks verschenen dagboeken, bijvoorbeeld die van Gerbrand Bakker en A. H. J. Dautzenberg, bevatten zo veel nog aan de orde zijnde kwesties, dat er van retrospectie niet veel sprake kan zijn. Natuurlijk schreef Léautaud destijds ook over zijn dagelijkse beslommeringen en de staat van het land, maar zijn werk werd wel door latere generaties beoordeeld.
Tijd is, ook in dit Privédomeindeel, niettemin een grote speler. Offermans hekelt bijvoorbeeld het te snelle oordeel, onder meer waar hij instemt met de opvattingen van de Maastrichtse rechtspsycholoog Harald Merckelbach, die een boek publiceerde, dat gericht is tegen ‘het intuïtieve oordeel van Jan en alleman’. Bij Merckelbach gaat het over rechterlijke uitspraken, maar bij uitbreiding manifesteert het ‘vooroordeel van de eerste indruk’ zich op verlei gebied. Het is steeds vaker het geval dat de ‘deskundigheidsdrempel’, zoals Offermans dat noemt, ‘met dank aan de sociale media is verlaagd tot het absolute nulpunt van de stamtafel’.
Onderzoek laat er […] geen twijfel over bestaan dat mensen geneigd zijn onsympathiek ogende of door de natuur misdeelde types al gauw ergens de schuld van te geven. […] Sinds de achttiende eeuw geven fysionomen en schedelmeters die intuïties een pseudowetenschappelijke basis, tegenwoordig is het vooral de pulpindustrie in Hollywood en elders die er alles aan doet lelijk aan schuldig en knap aan onschuldig te koppelen.
Onder het kopje ‘Aarzelingen’ schrijft Offermans over het verzoek dat uitgever Peter Nijsen hem al eerder had gedaan een Privédomein-deel te schrijven. Jaren geleden zag hij het niet voor zich, de tweede keer was het een kwestie van ‘nu of nooit’ geworden. Het resultaat ligt er en mag er zijn. Vanzelfsprekend kan een ‘journaal’, een soort dagboek, niet los staan van de dagelijkse ervaringen. Dus spreekt Offermans zich onder meer uit over de begin 2017 ontstane noodsituatie in Syrië en het grote gevaar dat uitgaat van het statische wereldbeeld van de Turkse president Erdogan, maar daarbij wordt de platte actualiteit meteen in een veel breder perspectief geplaatst. Zoals je dat van Offermans mag verwachten.
Op veel plekken in de bundel overpeinst hij erudiet en steeds ontspannen formulerend zijn culturele ervaringen, ook zijn Limburgse wortels, en herdenkt hij belangwekkende personen uit zijn leven, onder wie uitgever Rob van Gennep, schrijver Paul de Wispelaere, Raster-collega Jacq Vogelaar en schilder Jep van de Ven. Hij schuwt het persoonlijke niet, herinnert zich zijn vader, laat de lezer zelfs mee getuige zijn van de geboorte van een kleinkind, maar plaatst zichzelf niet op de voorgrond. Wat we van zijn leven te weten komen – ‘Ik vrees dat er in mij […] een beginnende hypochonder schuilgaat’ – geeft de verteller perspectief en dat verantwoordt mede het gegeven dat Een iets beschuttere plek misschien, een titel die ontleend is aan een opgenomen gedicht van Hans Tentije, ook letterlijk tot het privédomein behoort. Terugkerend thema is zijn taal(over)gevoeligheid. Zo refereert het woordje ‘slim’, dat tegenwoordig overal op geplakt wordt, vooral aan handigheid of efficiëntie, en zoiets stoort Offermans. Er zijn immers andere kwaliteiten, die je beter ‘intelligent’ of ‘knap’ zou kunnen noemen, weet hij, of zelfs ‘verstandig’.
Op een volstrekt dwarse kijk, valt Offermans niet snel te betrappen (‘Ik schrijf liever lovende recensies dan kraakstukken’). Hij is in zijn benadering altijd meer de reflecterende intellectueel dan de polemist, bijvoorbeeld in het herinneringsstukje over de juist zeer tegendraadse en radicale en maar nipt voor de vergetelheid weggerukte Britse schrijver, schilder en criticus John Berger. In ‘Op zoek naar de verloren autoriteit’ schetst hij invoelend de nog volop aanwezige invloed van de culturele periode die we ‘de jaren zestig’ zijn gaan noemen en volgens sommigen is uitgelopen op een maatschappij van stijlloze burgers die geen enkel gezag meer aanvaarden. Over schrijfster Charlotte Mutsaers, met wie Offermans ooit goed bevriend was, spreekt hij zelfs zijn zorg uit, omdat ze niet (meer) in staat zou zijn om in een op spraak en tegenspraak ingestelde wereld te functioneren. ‘Zij beweegt zich uitsluitend (…) in het rijk van de evidenties’. Die houding van betrokkenheid, zorg en een tikje weemoed is typerend voor Offermans werk: immer open minded en eerlijk, maar evenzeer sterk gericht op consensus. Wat een steeds zeldzamer kwaliteit is in onze jaren.
André Keikes
Cyrille Offermans – Een iets beschuttere plek misschien, Privédomein 302. De Arbeiderspers, Amsterdam, 564 blz. € 26,99.