Recensie: Jesse Ball – Census
Een mens is een trillend wezen
Alle ‘dromen kwamen knarsend tot stilstand toen onze zoon op de dag van zijn geboorte verscheen’, mijmert de naamloze hoofdpersoon in Census, de nieuwe roman van Jesse Ball (1978), de rijzende ster van de Amerikaanse literatuur. De zoon van de inmiddels oud en ziek geworden verteller en zijn al overleden vrouw, bleek het syndroom van Down te hebben. Zoiets verandert plannen van een jong stel.
Census is het verhaal van een weduwnaar, die te horen heeft gekregen dat hij niet lang meer zal leven. In plaats van verdoofd en lusteloos te wachten op het einde, besluit hij met zijn zoon te gaan reizen. Het is de realisatie van een nooit uitgevoerd plan van hem en zijn vrouw, die ooit een studie tot clown aan de ‘Gedaanteschool’ heeft gevolgd, een merkwaardige opleiding die, zo blijkt telkens weer als de man herinneringen ophaalt, haar tot een excentrieke, maar niettemin gevoelige en warme persoon heeft gevormd. Haar eigenzinnige wijsheden leven voort in zijn hoofd:
…zoals mijn vrouw vaak zei: soms zeg je of doe je iets waarvan het effect pas jaren later voelbaar wordt, misschien bij de herhaling van het tafereel in een droom, wie zal het zeggen? Onze daden echoën na – een mens is een trillend wezen!
Zij was het ook die na de geboorte van hun beider zoon opmerkte: ‘Ik denk dat mijn hele voorgaande leven me hiervoor heeft opgeleid. Terwijl hij over dat moment nog opmerkt dat hij niet de indruk wil wekken dat ‘we ongelukkig waren, want dat waren we niet, we waren helemaal niet ongelukkig. Alleen was er een steile muur opgetrokken die ons en ons leven inperkte op specifieke manieren die we van tevoren niet hadden kunnen bedenken.’
Jesse Ball vertelt in het voorwoord bij zijn roman over zijn broer Abram, die in 1998 overleed. Hij was 24 en had het syndroom van Down. Zijn leven was zwaar en complex, maar, schrijft Ball, ‘zijn schitterende en mooie karakter bleef altijd stralen’. Census is, zo laat hij doorklinken, mede een poging om de wereld uit te leggen waarom kinderen met dit syndroom iets ‘anders’, iets afwijkends toevoegen aan de wereld, kwaliteiten die veel anderen niet snel opmerken, zelfs verwerpen.
De zoon in het boek is een jongen die heel veel duidelijkheid nodig heeft, maar, mits op de juiste manier benaderd, in staat is ongecompliceerd met andere mensen om te gaan en van ze te houden. Met zo veel onbevooroordeelde eerlijkheid kan de rest van de mensheid vaak niet goed omgaan, daar worden we onzeker van.
De vader van de jongen heeft zich aangemeld als ‘volksteller’ een vage professie, want hij benadert willekeurig landgenoten in uiteenlopende steden, om ze willekeurige vragen te stellen, waarna iedereen mag antwoorden wat hij of zij kwijt wil. Het gaat bij de hele operatie om een algemeen verhaal, zonder dat daaruit is af te leiden wie wat verteld heeft, een volkstelling die ook nog eens decennia duurt, maar wel weer zo streng ingericht dat wie geteld is, lichamelijk gemerkt moet worden. De volkstellers tatoeëren het verplichte merkteken op ieders zij, wat sommigen als vernederend ervaren, terwijl anderen er juist trots op zijn.
Ball laat zijn protagonist op mystificerende wijze zijn verhaal doen in een wat aarzelende, naïef aandoende stijl, vol met herhalingen, haast als mantra’s, als wil hij zijn best doen zijn zoon iets te leren en ook zijn eigen ervaringen maar niet te vergeten. Soms lijkt de volkstelling het product van een dictatoriaal regime uit het begin van onze jaartelling, al rijden vader en zoon gewoon in een auto. Een andere keer herinnert de aanpak eerder aan een wetenschappelijk proces of de methodes van een techgigant (altijd maar meer data verzamelen). En ook wel eens bepeinst de oude man de volkstelling als een half religieuze ervaring (‘Dit is een deel, één klein deeltje van de genade die de volkstelling schenkt.’).
De vader laat zichzelf er, als een bezwering, vooral steeds door overtuigen dat alle mensen op hun eigen manier uitzonderlijk zijn, hun zorgen hebben, sterfelijk zijn. Wat dat betreft, verschillen ze in niets van zijn zoon, zijn ze even moeilijk te categoriseren, te beoordelen, aangezien ieder alleen z’n eigen argumenten kent.
Als je een vraag stelt, ben je niet op zoek naar het cliché-antwoord dat in het brein zit opgeslagen. Dat had je zelf ook wel kunnen bedenken, zonder iemand iets te vragen, en dan had je iedereen de moeite bespaard. Nee, je bent op zoek naar een heroverweging van die vraag in de context van iemands gehele levenservaring, iets wat je pas kunt weten als jou erover verteld wordt.
Het is duidelijk dat de roadtrip van de vader en de zoon naar een onafwendbaar einde beweegt. Iedere initiaal van elke bezochte stad, wordt paginagroot weergegeven, om je er als lezer maar goed van te doordringen dat de Z steeds naderbij komt, het moment waarop de stervende vader zijn kwetsbare zoon zal moeten achterlaten. En natuurlijk denkt de man, als alle ouders, over de vreselijke ontoereikendheid van de eigen mogelijkheden.
Census komt traag op gang, het duurt lang voor je als lezer meer zicht krijgt op Balls werkelijke bedoelingen, wat je als een kleine zwakheid van de compositie zou kunnen beschouwen, maar de metaforische kracht en het subtiele vermogen om te overtuigen, maken deze veelkantige roman uiteindelijk ronduit imposant.
André Keikes
Jesse Ball – Census. Vertaald door Jan Willem Reitsma. Querido, Amsterdam, 280 blz. € 21,99.