Recensie: Fernando Aramburu – Vaderland
Leve het vrije Baskenland
Het is ongetwijfeld en onmiskenbaar een belangwekkend boek. Ik onderschrijf dat. Als je in een kleine 600 pagina’s uit de doeken doet wat de terreur van ETA met de gewone mensen gedaan heeft en dat de wond die dat heeft veroorzaakt niet zomaar zal helen, dan kun je een grote groep lezers bereiken, het meest in Spanje. Fernando Aramburu (1959) heeft met Vaderland een bijzonder ambitieuze roman geschreven die zo vermoed ik deel uit gaat maken van het geweten van Spanje. Anderszins: is het – voor een ieder – een gave roman?
In Vaderland draait het om twee families, die in die goede oude tijd – toen ETA de knoet eronder had – stevig bevriend waren. Je had Bittori en Txato, en Miren en Joxian. Hun kinderen waren aanvankelijk ook bevriend met elkaar, maar waaierden uit. En dat uitwaaieren is wat Aramburu in Vaderland in extremis doet: in overzichtelijke hoofdstukken – maar het zijn er wel 125 – schakelt de auteur steeds heen en weer tussen de leden van de twee families. Je wordt er duizelig van. Enerzijds heb je Xabier – een succesvolle ziekenhuisarts – en zijn zus Nerea – niet bepaald geslaagd in het leven: ze is belastinginspecteur en uiteindelijk niet gelukkig in de liefde. Anderzijds zijn daar Arantxa, die een beroerte heeft gehad en in een rolstoel zit, Gorka, de gevoelige jongste zoon en die dus – voorspelbaar – homo blijkt te zijn en dan is daar nog het zwarte schaap van de familie: Joxe Mari. Hij bleek gevoelig voor het ETA-gedachtegoed, radicaliseerde en raakte betrokken bij aanslagen. Zoals de aanslag op Txato – die als aannemer mensen in dienst had en dus volgens de revolutionaire strijd per definitie een rechtse uitbuiter was. Txato wordt dus vermoord en Joxi Mari gaat voor een goed deel van zijn leven de gevangenis in.
Twintig jaar later heeft ETA de wapens neergelegd en spitst Aramburu zijn roman toe op spijt betuigen en vergiffenis schenken. Maar dat gaat niet zomaar, sterker nog, Aramburu heeft er veel omhaal van woorden voor nodig en gebruikt daarvoor naar mijn smaak een wat armoedige, kinderlijk-naïeve stijl:
En wanneer ze die opendeed, waren haar prachtige frisse witte tanden te zien. Wat herinner ik me nog veel van haar! Van die menselijke/mooie, knappe/hartelijke vrouw.
Dat gebruik van de schrap (/) komt (te) veelvuldig voor, evenals de uitleggerige haakjes, alsof de lezer een keuze moet maken. Ook ben ik niet te spreken over het vaak wisselende vertellersperspectief; van ‘hij/zij’ naar ‘ik’, en soms binnen dezelfde alinea. Het lijkt niet altijd te kloppen, zeker niet als er dan ook nog een alleswetende verteller om de hoek komt. Hierdoor wordt het lezen rommelig. Wat mij verder opvalt is het weinig fantasievolle gebruik van uitdrukkingen van verbazing, schrik of frustratie: het is altijd ‘tering’. ‘Teringherie’; tering dit, tering dat. Ik wijt dit maar aan de schrijver, niet aan de vertaler.
Toch doet Arumburu meen ik geslaagde pogingen om in de levens van de familieleden te kruipen. Tegenslagen, moeizame relaties, levensbedreigende ziekten, dit komt allemaal voorbij in de twintig jaar van de gewapende strijd voor een zogenaamd vrij Baskenland. Het spreekt voor zich dat overdreven patriottisme en domme koppigheid een bevolking kan splijten, en dat maakt Aramburu voelbaar. Al zijn de moeders Bittori en Miren nog het meest onaardig van allemaal; je krijgt begrip voor de titel Vaderland.
Wiebren Rijkeboer
Fernando Aramburu – Vaderland. Vertaald door Hendrik Hutter. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 574 blz. € 24,99.