Weinig nieuws

De brieven in deze bundel zijn gericht aan: ‘Lieve Zeeverkenner’, ‘Lief Zeebeertje’, ‘Lieve Aanbeden Liefdesmatroosch’, ‘Lief Beest’ en ‘Lief Zacht Penseelkonijn dat ik aanbid’ (om slechts een enkele aanhef te noemen) en ondertekend met: ‘Je Meester, Man en Bezitter Gerard’, ‘Je eeuwige slaaf Gerard Reve’, ‘Je Broer Zeerover Gerard’ en ‘Je Grote Liefdeswolf Gerard’ (ook een selectie).

De ontvanger van de in Brieven aan Matroos Vosch 1975-1992 verzamelde correspondentie was Joop Schafthuizen, de levensgezel van de schrijver. Ook elders in het werk van Reve duikt hij op als Matroos Vos. Hoewel het niet de eerste keer is dat brieven van Gerard Reve aan een liefdespartner in boekvorm worden gepubliceerd (dat gebeurde eerder bijvoorbeeld in Brieven aan Wimie), is het wel voor het eerst dat dat gebeurt terwijl de relatie in kwestie voortduurt. Reve en Schafthuizen wonen tegenwoordig [1997] in een dorp in Oost-Vlaanderen.

Het feit dat de brieven in dit boek zijn gericht aan de geliefde met wie veel tijd samen wordt doorgebracht, betekent dat zich in de correspondentie gedurende langere perioden hiaten voordoen. Veruit de meeste brieven zijn geschreven op Reves Franse adres in Le Poët-Laval waar hij meerdere weken aan één stuk verbleef.

Vijf brieven zijn in Zuid-Afrika op de bus gedaan waar Gerard Reve in juni 1984 verbleef. Over die reis (en over een soortgelijke reis die Willem Frederik Hermans eerder in datzelfde jaar maakte) is indertijd in de landelijke pers enorme ophef gemaakt.

Laatdunkend

Al vele jaren eerder had Reve zich laatdunkend uitgelaten over ‘mijn gekleurde broeders’ en hen zelfs het land uitgewenst. In een geruchtmakend interview (met Boudewijn Büch) in Het Parool, begin 1983, toonde de schrijver zich een voorstander van de apartheid in Zuid-Afrika. Lange tijd had hij zich kunnen verschuilen achter zijn welbekende ‘ironie’, maar door de uitspraken in genoemd interview en anderhalf jaar later zijn reis naar Zuid-Afrika (terwijl dat land door Nederland cultureel werd geboycot), leek Gerard Reve zijn laatste beetje krediet verspeeld te hebben.

In Brieven aan Matroos Vosch kunnen we nu lezen wat hij zelf, en dan nog aan de persoon die hem het meest na staat, over Zuid-Afrika te melden heeft. Dat is zo goed als niets. Op 7 juni 1984 schrijft Reve in het Dorpshotel in Kaapstad:

‘Wat de politiek betreft: Zuid-Afrika heeft gelijk, maar ik heb geen zin me daar in Nederland druk over te maken, of iemand proberen te overtuigen. Zonde van de tijd en van de moeite. Een nieuw boek schrijven, dat is alles wat geboden is.’

We mogen aannemen dat met de mededeling ‘Zuid-Afrika heeft gelijk’ wordt bedoeld: ‘de blanke regering van Zuid-Afrika heeft gelijk dat het de apartheid in stand houdt’ — dat sluit tenminste aan op Reves publieke uitspraken op dit gebied. Gelukkig kan bijna dertien jaar later worden vastgesteld dat wie er ook gelijk had, het noch Zuid-Afrika, noch Gerard Reve was. Het bewijst maar weer dat schrijvers boeken moeten schrijven en de politiek links moeten laten liggen.

Mening herzien

In eerste instantie doen het land en de mensen hem niet veel: ‘Alles gelijkt een kruising tussen Engeland, België en iets ondefinieerbaars. […] Ik dacht dat Nederland kultuurarm was, maar het kan altijd nog erger.’ Een paar dagen later moet Reve zijn mening herzien:

‘De Zuidafrikaners zijn veel en veel eerlijker, hartelijker en wellevender dan de Nederlanders. Zij zijn ook veel wijzer, liberaler en verdraagzamer: absoluut geen bekrompen provincialen.’

In de brieven die in het Franse verblijf van Reve, La Grâce, werden geschreven, staat voor de Reve-fans weinig nieuws. Er wordt flink wat geknutseld en gemetseld want het lijkt wel of dat huis nooit afkomt (in de latere brieven is er sprake van dat het maar verkocht moet worden), meerdere malen per dag vuurt de schrijver zijn liefdeswapen af en er is het gebruikelijke getob: wel roken-niet roken, wel drinken-niet drinken.

Het schrijven vordert bij dit alles gestaag.

Frank van Dijl

Gerard Reve – Brieven aan Matroos Vosch 1975-1992. Veen.

Eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 19 februari 1997.