Recensie: Ingmar Heytze – Ik wilde je iets moois vertellen
In de keuken van de schepping
Van poëzie hoef je niet per se iets te leren, maar soms gebeurt het desondanks toch. Totdat ik Ik wilde je iets moois vertellen van Ingmar Heytze onder ogen kreeg, had ik bijvoorbeeld nog nooit van het eigenaardige resignation syndrome gehoord. Het is een ziekte die uitsluitend lijkt voor te komen onder vluchtelingenkinderen uit Rusland en de Balkan en dan ook nog alleen maar in Zweden. De symptomen zijn bijzonder: een maanden (soms jaren) durende comateuze toestand, waarbij de kinderen zijn aangewezen op sondevoeding. De wetenschap staat voor een raadsel: waarom alleen in Zweden? Waarom hebben vluchtelingen uit Afrika of het Midden-Oosten er geen last van? Wat voelen of denken deze ‘Sneeuwwitjes’ nog? Het gedicht ‘Uppgivenhetsyndrom’ (de Zweedse naam voor het verschijnsel) probeert zich in zo’n kind te verplaatsen.
We trokken ons terug
in onszelf, we stonden stil en stapten uit in niemandsland,
onze lichamen wachtten als lege Volvo’s in de berm,
Terwijl de lege lichamen langs de berm van het leven wachten op de terugkeer van de kinderen, bevinden zij zich naar hun gevoel in de glazen kist van Sneeuwwitje: ‘Moe en woedend lagen we onder het glas omhoog / te staren’. Niemand die hun worsteling ziet, iedereen ziet alleen het haast verlaten lichaam. Totdat er iemand langskomt die wel tot de essentie doordringt. Hoe gek het ook klinkt: de slotregel van het gedicht komt na alle beklemming haast als een bevrijding. ‘Ze zwijgen niet, ze zeggen wat onzegbaar is’, staat er eenvoudig.Goede poëzie weet van het alledaagse een mysterie te maken. Maar hier gebeurt het omgekeerde. Het mysterie krijgt op een mooie manier een alledaagse verklaring.
Dat alledaagse, ongecompliceerde taalgebruik is sowieso een van de kwaliteiten in Heytzes werk. Eeuwenlang hebben filosofen en theologen zich gebogen over de vraag ‘Waartoe zijn wij op aarde?’ Het scheppingsverhaal biedt een aardige chronologie, maar gaat volstrekt voorbij aan de waaromvraag. Wat bezielde God om op zeker moment die hele aarde in elkaar te knutselen? Waar had hij die voor nodig? Wat leverde die schepping hem op? Het gedicht ‘Loven, danken’ biedt een kijkje in de keuken.
Hij was een lieve, kleine God, hij bezat niets
dan een laken en een stoppelbaard. Hij wandelde
rond in Zijn eeuwige nacht en besefte Zijn onmacht.
Ontroostbaar liep hij verder want er was nog niemand
die Hem troosten kon. Hij was een lieve, kleine God,
zes min. Hij heeft ons gemaakt om te ontkomen
aan de duisternis.Toen heeft hij ons Zichzelf bespaard.
De twee hierboven besproken gedichten hebben in ieder geval één ding met elkaar gemeen. Ze thematiseren allebei een soort van omkering van de algemeen aanvaarde waarheid, wat het leven ineens in een ander, eenvoudiger daglicht plaatst. Dat komt ook naar voren in het sterk verhalende openingsgedicht ‘Het paradijs’, dat begint met een mooie metafoor: ‘Het paradijs is geen grote tuin maar een riante, geluidloos / rijdende auto die over Gods vele wegen suist.’ En daarmee is de, bedrieglijk lichte, toon gezet. Want Heytze ontwijkt de grote thema’s niet, maar weet ze in behapbare, kleinschalige metaforen te plaatsen, waarbij ook de humor niet veronachtzaamd wordt. In ‘Het paradijs’ zoeven Adam en Eva dus over Gods wegen, stappen af en doe uit voor een ‘mooie parabel met een dier’, en rijden dan weer verder over de snelweg in hun veilige Duitse auto, waarna tussen haakjes te notitie ‘(God is een Duitser)’ volgt. Het gaat mis als Eva een knopje ontdekt waar ze van God absoluut niet op mag drukken. En dan:
Eva drukt op de knop en het ingebouwde navigatiescherm komt
tot leven. Een neutrale vrouwenstem vertelt hoe lang ze nog onderweg
zijn, waar ze naar op weg zijn en hoe ze moeten rijden.Adam vraagt: ‘Zijn we dáárnaar op weg?’
Eva vraagt: ‘En duurt dat nog zó lang?’
Adam zegt: ‘Zijn we werkelijk alleen maar dáárnaar op weg?’
Eva zegt: ‘En daarna dan?
Adam zegt: ‘Willem we eigenlijk wel weten dat we…’Maar het is te laat. Ogenschijnlijk is er niets veranderd. Ze kunnen
nog steeds alle kanten op, maar nu is er een stem die waarschuwt,
instructies geeft en voortdurend de weg naar het einde herberekent.
De erfzonde teruggebracht tot een verloren mysterie, de gps als bron van kennis van goed en kwaad. Er zijn minder indrukwekkende metaforen denkbaar!
Hoewel de thematiek in de bundel gevarieerder is (met onder andere de performance-art van Wim T. Schippers, het vaderschap, schrijfmachines), wil ik met het laatste voorbeeld toch nog even de ingeslagen weg volgen. De aanleiding is een uitspraak van de Engelse televisiebioloog sir David Attenborough: ‘If we disappeared overnight, the world would propably be better off.’ Het gedicht ‘David’ trekt deze uitspraak ernstig in twijfel.
Toen David stierf, keken de nevelpanter en zijn civetkat
elkaar aan en dachten: wat is onze omhelzing waard
als er geen woorden voor zijn, geen stem.
[…]
Sluimerhaaien offerden een rozenkrans aan tanden.
Toen David stierf, was het alsof Noach één dag te vroeg
het anker lichtte, schreeuwde dat de boot vol was.
Natuurlijk mag je dit gedicht lezen als een kritische reactie op de geciteerde uitspraak van Attenborough. Dan blijkt er van de wereld niet veel over te blijven na het verdwijnen van ‘ons’. Maar er is nog een tweede interpretatie: die hele natuur ging kennelijk ten onder ‘toen David stierf’, toen de man die de natuur in beeld bracht en er woorden aan gaf, er niet meer was. Daarom is dit gedicht ook als een hommage aan de taal en aan de poëzie. Die geven immers woorden en beelden aan zaken die anders onbenoemd zouden blijven. De wereld bestaat slechts bij de gratie van wie hem ziet, kent of leest – alle diepmenselijke bedoelingen van Heytes lieve, kleine God ten spijt.
Jan de Jong
Ingmar Heytze – Ik wilde je iets moois vertellen. Podium, Amsterdam. 48 blz. € 19,99.
Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine, januari 2019