Recensie: John Updike – Je minnaar belde net
Een treurig huwelijk
Het is allemaal geestig en bekwaam geschreven, maar wat een zooitje is het in het leven van Updikes boek Je minnaar belde net. Het gaat om echtelieden die elkaar voortdurend afkatten en waarvan de man seksueel niet aan zijn trekken komt. Hij houdt eigenlijk wel van zijn vrouw, ook nadat zij gescheiden zijn en samen vier kinderen met zorg hebben opgevoed, met zoveel zorg dat de scheiding voor hen een onaangename verrassing is. De verteller zegt dat er geen geluk zonder schaduwkanten bestaat, maar in het verhaal overheersen de schaduwkanten. Wat is er mis? Is het meer dan seksuele onbevredigdheid? Dat wordt niet erg duidelijk. Waarom laat Richard zijn vrouw Joan los, terwijl hij toch steeds met plezier naar haar kijkt? Hij vergelijkt haar graag met figuren van bekende schilders. Vooral Modigliani heeft haar als het ware voorzien met haar lange hals, haar ovale blauwe ogen, haar vragend scheve hoofd.
Al in het eerste verhaal, ze zijn nog maar een jaar getrouwd en net verhuisd, is er een meisje bij hen op bezoek. Richard brengt haar jas naar de slaapkamer; ‘vertrouwde het bed de kledingstukken van Rebecca toe en ging terug naar de woonkamer. Haar jas had gewichtloos geleken.’ Later brengt hij haar naar huis. Ze vraagt hem boven te komen. Er gebeurt niets lichamelijks. ‘O, maar ze waren dichtbij.’ De lezer weet nu waar het naar toe gaat, of hij wist het al omdat hij andere boeken van Updike heeft gelezen. Het derde verhaal begint zo: ‘De Maples waren nu negen jaar getrouwd, wat bijna te lang is.’ Ze gaan bloed geven voor een tante en hij zit vloekend in de auto en verwijt zijn vrouw dat hij op de enige dag in de week dat hij niks moet, vijftig kilometer moet rijden om me ‘leeg te laten tappen’. Het paar is aan het bekvechten. Hij noemt haar zelfingenomen en vindt dat onverdraaglijk: ‘Die progressieve ideeën van je kan ik hebben. Met je seksloosheid heb ik leren leven. Maar dat prachtige, zelfingenomen New Englandse…’ Vervolgens wordt er jaren over scheiding gesproken.
Omdat het verhaal verteld wordt vanuit de psyche van Richard, die verdacht veel op Updike lijkt volgens Jan Donkers die het nawoord schreef, wordt niet echt duidelijk wat Joan er toe beweegt allerlei minnaars te nemen. Voor Richard komt het aantal als een verrassing. Op feestjes hebben de echtelieden vooral contact met andere mannen en vrouwen. Wil ze haar man jaloers maken? Is zij teleurgesteld over zijn gebrek aan aandacht voor haar? Uit opmerkingen van hem blijkt dat hij weg wil; zij niet. Ze gaan uiteindelijk als vrienden uit elkaar en ze trouwen beiden opnieuw. Of ze nu gelukkig zijn met hun nieuwe partner? Sadder and wiser wellicht. Ze hebben geleerd te accepteren dat de ander kan teleurstellen.
In het laatste verhaal krijgt hun oudste dochter een kind (dat nota bene de naam van Richard krijgt). De twee opa’s, de echte en de aangetrouwde, kijken in een kamer in het ziekenhuis, wachtend op de bevalling, naar een Super Bowl. De nieuwe man van Joan, Andy, leest een gebedenboek, denkt Richard, maar het is een boekje over Afrikaanse ontdekkingsreizigers. Uiteindelijk kijkt Andy met toenemend enthousiasme ook naar de wedstrijd. Ze eten samen koeken en kippensoep met vermicelli uit piepschuimen kommetjes ‘op een blad van bobbelig, gerecycled karton.’ Joan heeft zelfs aan crackers gedacht, omdat Richard daar zo van houdt.
De volgende dag ziet Richard zijn kleinzoon. Hij mag hem vasthouden en tot zijn verbazing voegt het kleine lichaam zich naar zijn borst en armen. De laatste zin luidt: ‘Niemand behoort ons toe, behalve in de herinnering.’
Remco Ekkers
John Updike – Je minnaar belde net Vertaald door Tineke Funhoff, Willem van Toorn, Jan Donkers. Tweede, geheel herziene en uitgebreide druk. Brooklyn, Leiden. 224 blz. € 21,-.
(foto: screenshot van interview door The New York Times op YouTube)