Recensie: Kira Wuck – De zee heeft honger en Hans Hagen – onbreekbaar
Voordat alles begon te wankelen
De bundel Finse meisjes van Kira Wuck verscheen alweer zeven jaar geleden. Het was in 2012 een van de meest indrukwekkende debuten die ik onder ogen kreeg. Tegelijkertijd anekdotisch, absurdistisch en met een groot invoelend vermogen. En bovendien met een behoorlijk hoge amusementswaarde. Arnon Grunberg sprak van ‘zinnen die ik wil lezen voor het slapen gaan’ en Remco Campert had het over ‘onverwachte beelden, die mijn geroutineerde zondag op een aangename manier op losse schroeven zetten’.
Beide citaten sieren trots het achterplat van Wucks tweede bundel De zee heeft honger. En ik durf het oordeel van beide literaire reuzen zo maar te voorspellen: ook deze nieuwe gedichten zullen weer zondagen ontregelen. Maar ze vormen zeker geen aangename lectuur voor het slapen gaan. Zoals in ‘Helsinki’:
Alcoholisten verzamelen zich in het park
weer of geen weer
als je ergens goed in bent
moet je discipline opbrengen
dan komt de rest vanzelfsoms verplaatsen ze zich naar het station
onder de gele verlichting van de kiosk
zien ze reizigers die zo hard proberen
ergens anders te zijn
dat ze onmogelijk hier kunnen bestaan
Hoe houden alcoholisten zichzelf op de been? Eigenlijk door zich, net als iedereen, voortdurend voor te houden dat ze niet op mogen geven. Als je goed bent in verslaafd zijn, is het alleen nog een kwestie van volhouden, van discipline. Maar daar denken de hardwerkende burgers ongetwijfeld anders over. Die haasten zich in de ochtendspits naar hun werk (of naar andere bestemmingen) en kijken neer op die sloebers onder het afdak bij de kiosk. Maar dat perspectief laten deze regels niet toe. Dat kent de lezer immers uit eigen ervaring. Nee, we zien de ene verslaafde door de ogen van de andere. De volhardende alcoholisten zien hoe de reisverslaafden ook vreselijk hun best doen. Maar hun lot is wel een stuk treuriger. De drinkers kunnen gewoon blijven drinken, maar als de reizigers blijven reizen, zijn ze uiteindelijk nergens, letterlijk en figuurlijk.
Het thema van de eenzamen in de stad is hiermee gezet. En het zet zich voort in het gedicht ‘Herhaling’ met de onrustbarende regels ‘er zijn plekken waar de zon nooit komt / ook daar wonen mensen’. Waarna een opsomming volgt van wat je elke dag in zo’n stad kunt doen. Ik noem er een paar: ‘je kunt elke dag / precies dezelfde route lopen’, ‘dicht bij iemand gaan staan om zijn geur op te vangen’, ‘een zwerver negeren’, ‘iemand vinden die eenzamer is dan jij’, ‘het verlies ruiken’, tot aan het slotakkoord ‘zonder dat iemand doorheeft wie je bent’.
Je kunt bijna raden tot wat voor mensen dat leidt. Eenzame, naar binnen gekeerde individuen voor wie elk intermenselijk contact misschien wel een illusie is. Zoals het lyrisch-ik zich afvraagt in de tweede strofe van een titelloos gedicht.
Ik verzin brieven
zo uitvoerig dat ik ze nooit schrijf
er zijn ontmoetingen waarvan ik niet
weet of ze wel hebben plaatsgevonden
gesprekken die ik voerde om
maar iets te horen weerkaatsen
Het is een tragisch groeiproces geweest, zodat de ik-figuur al in het openingsgedicht kan verzuchten: ‘het liefste willen we teruggaan naar het moment / voordat alles begon te wankelen’.
Wanneer dat wankelen precies begon, is niet duidelijk. Het zal ook voor iedereen wel verschillend zijn, dat moment waarop idealen illusies bleken. In ieder geval zijn de onzekerheden van opgroeiende pubers nog een bad vol hoop vergeleken met de onwrikbare muur waar Wucks personages tegenop knallen.
Die pubers (sorry, young adults) komen aan het woord in de bundel onbreekbaar van Hans Hagen. De titel is veelzeggend en het openingsgedicht ‘mooi’ spreekt alvast boekdelen:
ze zeggen dat je alleen wordt geboren
ook als je de helft van een tweeling bent
en dat je alleen sterft
ook als je neerstort met z’n allen
of in een boot op zee vergaat
maar tussen die twee punten
kun je verbinding maken
met jezelf en met anderen
dat maakt het leven mooi
Dit is duidelijk nog het moment ‘voordat alles begon te wankelen’, waarmee ik Hagens gedichten niet meteen negatief wil afzetten tegen die van Wuck. Maar het perspectief is wel anders. In de gedichten in onbreekbaar (Hagen is nóg zuiniger met hoofdletters en leestekens dan Wuck) zijn de problemen minder uitzichtloos en minder zorgwekkend. We kennen ze immers allemaal: de hevige verliefdheid die het meisje Regina overal in de stad doet opduiken, tot in de merknaam van een fiets toe. Zelfs in de even overwogen zelfmoord als het uit is, breekt Regina uiteindelijk de val: ‘ze ving me voor ik echt viel’. Treffend zijn de gedichten van Hagen zeker. Maar steeds op de jeugdige manier van de doelgroep.
morgen haal ik hem in
morgen sterft hij voor de vierde keer
ben ik dan groter
word ik ouder
wordt mijn grote broer mijn kleine
mijn ogen vind ik in de spiegel
waar zijn de zijne
Het raadsel van het ouder worden dan de overleden broer komt niet verder dan, inderdaad, een raadsel, nog eens benadrukt door die laatste twee regels. Wat ik in Hagens bundel ook mis, is een min of meer doorlopend thema. Of het moet het heen-en-weer schietende puberbrein zijn. Waar bij Wuck ‘eenzaamheid’ en ‘vervreemding’ de boventoon voeren, schakelt Hagen moeiteloos over van ‘verliefdheid’ naar ‘dood’ en van vrij scherpe geëngageerde gedichten naar flauwe tekstspelletjes met als dieptepunt het gedicht ‘letspo’ (‘opstel’ maar dan achterstevoren), waarin alle regels en alle woorden van achter naar voor gelezen moeten worden en waar je dan ook nog geacht wordt een foutje in te ontdekken. Ik heb voor de eer bedankt.
Volgens de flaptekst is de bundel bedoeld voor young adults als ‘kennismaking met de kracht van poëzie’. De uitgever vindt het ook ‘een prachtige vermenging van speelsheid en ernst’. Beide kwalificaties zijn zonder meer waar. Al had er van mij ook nog wat diepgang in gemogen, en iets meer eenheid.
Mijn bewondering gaat overigens zeer uit naar de illustraties van Deborah van der Schaaf. Van het getekende bubbeltjesplastic dat de titel onbreekbaar zo mooi ondersteunt, tot en met de prachtige bloemen, blaadjes en pluisjes die van de belendende gedichten net iets meer weten te maken. Omdat ik geen natuurmens ben, is mijn favoriet het verkreukelde papiertje op bladzijde 27, waarvan de schaduw het profiel van een gezicht laat zien, de schaduw van ‘oom jan’ die in het gedicht ‘uit zijn stoel werd getild’.
Jan de Jong
Kira Wuck – De zee heeft honger. Podium, Amsterdam: 56 blz. € 17,50
Hans Hagen – onbreekbaar. Querido, Amsterdam. 56 blz. € 15,00. Met illustraties van Deborah van der Schaaf.
Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine, 2018, nr. 4.
Lees ook de recensie van Remco Ekkers over Kira Wuck hier.