Recensie: Sander Pleij – Explicador
Losse verbanden, losse flodders
De debuutroman Explicador van journalist Sander Pleij is vooral een ideeënroman, die iets wil zeggen over wat het is om mens te zijn. Daar haalt hij zeer veel filosofen en andere denkers bij aan die losjes bij elkaar worden gezet, zonder dat het verband altijd even duidelijk is. Bovendien wordt het verhaal over de ideeën eerder afgeleid door twee andere verhalen dan dat die het verhaal over de ideeën versterken. Als de ideeën grondiger uit waren gewerkt en de verbanden duidelijker waren geweest, kortom: als de schrijver de lezer wat meer bij de hand had genomen, had deze roman aan kracht gewonnen.
Wat bijvoorbeeld meteen opvalt zijn overeenkomsten met de roman Elementaire deeltjes. De hoofdpersoon S wordt door zijn moeder verlaten die in een hippiewoongroep in Frankrijk gaat wonen, S is fysiek gepijnigd en niet succesvol in de liefde, en het hele boek draait om de centrale vraag wat de mens is. In Elementaire deeltjes blijft het antwoord op die vraag hangen, in Explicador blijft het antwoord nog erg abstract.
Er zijn een aantal perspectieven en verhaallijnen die door elkaar lopen waarvan het onderlinge verband niet altijd even duidelijk is. Zo begint het boek met een jij-perspectief van een je die met een virtuele bril op zich in een pornofilm waant en alles van dichtbij meemaakt, zonder dat hier ergens anders in het verhaal op terug gekomen wordt. Daarnaast is er een lijn waarin een dag uit het leven van de hoofdpersoon S wordt beschreven, waarin hij het Manifest wil publiceren en aan zijn vader wil vertellen dat hij verliefd is op zijn halfzus. Ook worden we meegenomen in het leven van dichter Paul van Ostaijen, en dan vooral in de tijd dat hij in Berlijn woonde.
Het Manifest dat S schrijft, gaat over wat het is om een mens te zijn. Daarin worden diverse filosofen en kunstenaars aangehaald, zonder echt grondige uitwerking. Zo wordt bij Nietzsche gehaald dat God dood is en mensen zelf moeten bepalen wat ze willen zijn. De term Übermensch valt dan niet, maar wel weer Probemensch dat van Kierkegaard wordt geleend, dat iets betekent als iemand die als eerste op ontdekkingstocht gaat en nieuwe dingen moet ontdekken. Misschien is Probemensch dan een schakel tussen de mens en de Übermensch, maar dat Nietzsche God doodverklaarde en Kierkegaard diep religieus was, vormt blijkbaar geen belemmering. Of dat Merleau-Ponty een hoed als onderdeel van de mens zag en we daarom nu de cloud als onderdeel van de mens zien: veel dingen zijn wel leuk bedacht, maar niet veel meer dan een leuke eerste gedachte, waarna de uitwerking en een poging om de lezer te overtuigen missen.
In deze roman lijkt het grote antwoord te zijn dat een mens moet streven naar het opheffen van de tegenpolen waaruit hij klaarblijkelijk bestaat om zo een soort niets te worden. Wat die tegenpolen precies zijn wordt niet duidelijk. Het blijft vaag en abstract. Het lijkt erop dat de verhaallijn van Paul van Ostaijen een poging is om wat concreter te worden, aangezien hij het inzicht krijgt dat hij boven de tegenpolen uit moet stijgen. Dat hij toen maniakaal aan het schrijven was en veel cocaïne gebruikte, zorgt er echter voor dat de lezer vooral denkt aan een delirium, in plaats van aan een wereldschokkend inzicht.
De vader van S gaat er met het idee van de Probemensch vandoor en wil er beleid van maken. Dat klinkt interessant, maar hoe maak je van een zeer abstracte filosofische positie politiek beleid? Een klein duwtje in een praktische richting had het boek veel rijker kunnen maken. Dan is er nog het hele verhaal van S die met zijn halfzusje S aanklooit – om niet te zeggen incest met een minderjarige pleegt. Wat de functie hiervan in het boek is, is onduidelijk, of het moet zijn dat alles, dat hele Manifest, in dienst staat van een poging van S om voor zichzelf te verantwoorden voor wat hij met zijn halfzusje heeft gedaan. Dat kan, maar wat doet Paul van Ostaijen dan in dit boek? Verder is het wat ongeloofwaardig dat alles per se op één dag moet gebeuren: én het Manifest moet af, én S moet zijn vader vertellen over zijn halfzusje, én S moet geopereerd worden (er zit een kastje in zijn rug – ook dat had uitwerking verdiend). Toch krijgt binnen die volle dag de lezer vooral voorgeschoteld hoe S achter zijn computer zit, zijn fiets van het slot haalt en nadenkt over hoe je het klepeltje van een fietsbel noemt.
Het Manifest was nog niet af en een filosofische collega van S maakt het af met een persoonlijk verhaal. Het boek eindigt met de vraag: ‘Maar wat betekent het?’ Die vraag kan je ook over het hele boek stellen: wat betekent het als een hoop dingen bij elkaar gegooid worden, die niet erg uitgewerkt worden, waarom lezen we losse verbanden en losse flodders? Wat wil de schrijver bereiken?
Erik-Jan Hummel
Sander Pleij – Explicador. Lebowski, Amsterdam, 336 blz. € 21,99.