III Eenzaamheid: De kant van Guermantes

We’re each deeply alone here. It’s what we all have in common, this aloneness.
David Foster Wallace – Infinite Jest

De kant van Guermantes, het derde deel van Op zoek naar verloren tijd, verscheen in de jaren 1920 – 1921. In dit deel komt de Dreyfusaffaire aan bod, woont Marcel in Parijs naast het hôtel van de hertogin de Guermantes die hij zo bewondert en brengt Marcel veel tijd door in de salon van Madame de Villeparisis. In dit deel zal zijn geliefde grootmoeder overlijden.

1

Is echt contact mogelijk? Kan een werkelijke en wezenlijke verbinding met de ander tot stand komen? Het lijkt er niet op als we Marcel Proust moeten geloven. Als Marcel te horen heeft gekregen dat zijn zieke grootmoeder, de vrouw waar hij zo dol op is, niet meer beter wordt en hij haar vlak na deze mededeling ziet staan, zegt de Verteller: ‘Ieder mens is wel zeer alleen.’ Dat is natuurlijk een treurige gedachte, dat iedereen gedoemd is tot eenzaamheid, maar in het universum van Marcel Proust is dit een logische gedachte vanwege de relatie van fictie en werkelijkheid, de menselijke relaties en het toneelspel van de hogere sociale klasse.

In het tweede deel van De kant van Guermantes komt Albertine, het meisje waar Marcel in Balbec verliefd op was geworden, op bezoek. De verteller gaat verder met zijn gedachten over liefde waar hij in In de schaduw van meisjes in bloei mee was geëindigd. Liefde zorgt niet voor verbinding. Is Marcel verliefd op de werkelijke Albertine of op de Albertine die hij in zijn hoofd heeft gecreëerd? Het laatste lijkt het antwoord te zijn:

Dat is het verschrikkelijke bedrog van de liefde, dat zij ermee begint je gedachten te laten spelen niet met een vrouw die in de buitenwereld bestaat, maar met een pop binnen in je brein, de enige trouwens die je altijd tot je beschikking hebt, de enige die je zult bezitten, die de willekeur van de herinnering, haast even oppermachtig als die van de verbeelding, zo verschillend van de werkelijke vrouw kan maken als voor mij het gedroomde Balbec dat was van het werkelijke Balbec; een schijngestalte waarmee je langzaamaan, tot je verdriet, de werkelijke vrouw tot een gelijkenis dwingt.

Verliefdheid verbindt je dus niet met de ander. In de liefde ben je alleen want er ontstaat geen connectie door het projecteren van je liefde op de ander. En dan is er ook nog de jaloezie die je isoleert. In De kant van Guermantes ontmoet Marcel Rachel, de maîtresse van zijn goede vriend Saint-Loup. Saint-Loup wordt, net als Charles Swann en Marcel in de latere delen van de roman, geteisterd door jaloezie. Jaloezie is angst, want het wezen van de angst is de mogelijkheidszin: dit zou kunnen gebeuren. Maar vaak is die angst voor de ander, het mogelijke gevaar dat de jaloezie veroorzaakt, onbegrijpelijk en wat volgt is geen geruststelling, maar ruzie. Als Marcel dineert met Saint-Loup en Rachel maken de laatsten ruzie; Saint-Loup is jaloers, bang voor de mogelijkheden, haar kwijt te raken aan een andere man, en als hij dat onhandig kenbaar maakt, wekt dit de irritatie van Rachel. Zij vindt Saint-Loup een aansteller. Daar zit ie dan, in gezelschap van Marcel en Rachel, maar eigenlijk alleen met zijn angst. Als verliefdheid een obsessie is en zorgt voor onrust en angst zoals Proust dat uiteenzette in In de schaduw van meisjes in bloei dan is het evident dat jaloezie en verliefdheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, want jaloezie is een uitvloeisel van angst en onrust.

2

In menselijke relaties gaat het niet om feiten, maar om interpretaties. Mijn relatie met de ander is gebaseerd op het interpreteren van de ander: hij of zij zegt dit en interpreteert dit zus en zo. En deze interpretaties zijn in beweging: het zijn oordelen en meningen die constant aan verandering onderhevig zijn. De verteller onderbouwt zijn overtuiging dat elk mens alleen is door te zeggen: ‘Desalniettemin moet men bedenken dat onze opinies ten aanzien van elkaar, onze vriendschaps – en familiebetrekkingen maar in schijn vaststaan, dat ze net zo voortdurend in beweging zijn als de zee.’ De mens is dus geïsoleerd omdat de betrekkingen met de anderen niet oprecht zijn. Een waarheid die in ieder geval toepasselijk is voor de adel die Marcel ontmoet in de salon van Madame de Villeparisis, want het portret dat de Verteller van die salon geeft, lijkt veeleer op een toneelstuk. En aangezien Marcel een liefhebber van het theater is, vermaakt hij zich daar prima.

De hertogin de Guermantes speelt de rol die past bij haar afkomst, ze speelt de rol die men van haar verwacht, die hoort bij haar roemruchte geslacht. ‘Voor een Guermantes (…) betekende intelligent-zijn een scherpe tong hebben, in staat zijn hatelijkheden te zeggen’. En de hertogin debiteert genoeg hatelijkheden, ze is het equivalent van de populaire, gemene cheerleader in een high school-film. Als de Princesse de Parme tegen de hertogin zegt dat ze medelijden heeft met Mme d’Arpajon, repliceert de hertogin dat ze geen medelijden verdient. Ze zegt later tegen de Princesse: ‘Helemaal niet, daar is ze niet toe in staat, ze denkt dat ze van hem houdt zoals ze nu denkt dat ze Victor Hugo citeert omdat ze een regel van Musset zegt.’ De oordelen van de hertogin, op wie Marcel inmiddels niet meer verliefd is, zijn koket of ijdel. Doordat de hertogin zichzelf speelt, zijn haar uitingen altijd geveinsd.

Saint-Loup is een neef van de Hertog en hertogin de Guermantes en de familie is niet te spreken over zijn relatie met Rachel net als over zijn standpunt inzake de Dreyfusaffaire. Iemand met de afkomst van Saint-Loup hoort de kant te kiezen van het leger en niet de kant van een Joodse kapitein. De Dreyfusaffaire was een drama dat Frankrijk verdeelde in voor- en tegenstanders. De Joodse kapitein Alfred Dreyfus werd ervan beschuldigd een spion te zijn voor Duitsland. In 1894 werd hij veroordeeld tot levenslang en gevangen gezet op Duivelseiland. Een belangrijk moment in de affaire was de open brief ‘Ik beschuldig…!’ van Émile Zola aan de president van Frankrijk Félix Faure. In deze brief uit 1898 schreef Zola de president dat ‘het aangezicht van Frankrijk is bezoedeld.’ Zola weet dat hij door deze brief kan worden aangeklaagd en veroordeeld (hetgeen ook gebeurde, waarop Zola naar Engeland vluchtte). Maar dat neemt hij voor lief, want zo schrijft Zola aan Faure: ‘Het is mijn plicht te spreken, ik wil niet medeplichtig zijn.’ In De kant van Guermantes zegt de Verteller – wiens vader overtuigd is van Dreyfus’ schuld: ‘Individuele misdaden zijn te vergeven, maar deelhebben aan een collectieve misdaad niet.’ Het zou even duren, maar de waarheid zou uiteindelijk zegevieren zoals Zola voorspelde: Dreyfus was onschuldig en werd later vrijgesproken.

Net als Saint-Loup gelooft Charles Swann in de onschuld van Dreyfus. Aan het einde van De kant van Guermantes bezoekt Swann de hertog de Guermantes. De hertog is geïrriteerd omdat de hertogin aan de late kant is voor een diner; hij wil niet alleen te laat komen, hij heeft ook honger. Swann vertelt de hertogin dat hij ziek is en niet lang meer heeft te leven. Het echtpaar De Guermantes hoort hem, maar ze kunnen er nu even niet over praten; ze moeten weg, ze worden verwacht. Lullig voor Swann, maar de hertog heeft honger. En daar staat de zieke Swann, geflankeerd door Marcel, te kijken hoe de hertog en hertogin vertrekken.

Koen Schouwenburg

Marcel Proust – De kant van Guermantes. Vertaald door Thérèse Cornips. De Bezige Bij, Amsterdam. 714 blz.