Recensie: Charles-Ferdinand Ramuz – De grote angst in de bergen
‘Want nu lieten de bergen ons zien waartoe ze in staat zijn’
Ze vormen een onzichtbare beroepsgroep, maar literaire vertalers treden vaak op als tipgevers die uitgeverijen achter de schermen op interessante auteurs wijzen. Het is dan ook waarschijnlijk geen toeval dat Rokus Hofstede, die eerder onder meer Pierre Michon en Régis Jauffret uit het Frans vertaalde en een deel van zijn leven in Zwitserland doorbracht, onlangs Charles-Ferdinand Ramuz voor zijn rekening nam.
Van de Franstalige Zwitser Ramuz (1878-1947) was gedurende tientallen jaren niets meer in het Nederlands beschikbaar. Toch gaat het om een gecanoniseerde auteur, zeker sinds 22 van zijn romans in de prestigieuze Pléiade-reeks verschenen. (Mocht u ooit in een Franstalige boekhandel komen: dat zijn die dure boeken die vaak achter slot en grendel worden bewaard in een chique buffetkast. Kom er niet te dicht bij en haal het niet in uw hoofd om ze aan te raken, of het personeel begint te hyperventileren.) Ramuz staat bovendien op het briefje van 200 Zwitserse frank, wat toch iets over zijn status zegt.
De openingsscène van De grote angst in de bergen, dat uit 1926 dateert, speelt zich af in een Zwitsers bergdorp, waar de bewoners zijn samengekomen voor de dorpsraad. Voorzitter Maurice Prâlog pleit ervoor om de hooggelegen alpenweide Sasseneire weer in gebruik te nemen en er 70 stuks vee te laten grazen. De ouderen van het dorp zijn tegen: zij herinneren zich nog de aanvankelijk niet nader bepaalde rampspoed die het dorp twintig jaar eerder overkwam na een gelijkaardige onderneming. Maar zij kunnen te weinig gewicht in de schaal leggen bij de stemming en er wordt beslist om in de zomermaanden enkele herders met de koeien naar de alm te sturen:
Ze leggen heel die lange weg af, die lange weg bergop; eerst in het gras, waarin bloemen overal bonte vlekken vormen, dan tussen de dennen door, over het naaldentapijt, dat ook gevlekt is met ronde, goudgerande vlekken – de weiden, het bos, de zon, de zon en de schaduw; dan de grote bergkloof en dan alleen nog schaduw; dan het rotspuin dat begint, de steenlawines, daarna weer de zon – en daarboven zie je de lange rij van mensen en dieren, die heel klein was geworden, dwars over de onmetelijke grijze helling voorttrekken, hij lijkt nauwelijks nog te bewegen; laat je je oog dwalen, dan vind je de rij een flinke poos later terug, op dezelfde plaats zou je haast zeggen, maar toch blijft ze voortgaan: en leg je je oor te luisteren, dan hoor je ook een heel dun geluidje, als van een beek in zijn smalle geul, of zoals wanneer een lichte windstoot de bladeren van de haag doet opwaaien en dan weer laat terugvallen…
Meteen valt hier de glasheldere, steenharde, van alle franjes en mooischrijverij ontdane stijl op, die voor Ramuz’ tijd opvallend modern was en trouwens op behoorlijk wat weerstand stuitte. Terwijl lexicale variatie gewoonlijk als een stilistisch pluspunt wordt beschouwd, kiest Ramuz er bijvoorbeeld vaak uitdrukkelijk voor om bepaalde woorden te herhalen. Die herhalingen geven het ritme aan en verlenen een bijzondere muzikaliteit aan de zinnen, zoals in dit voorbeeld:
De hemel kleurde roze. De hemel kleurde roze aan de kant van de ondergaande zon. Als je onder aan de kerk stond, zag je dat het ijzeren kruis zwart afstak tegen dat roze.
Die hemel was nu eenmaal gewoon roze. Vergezochte vergelijkingen, dichterlijke metaforen en andere aanstellerige poespas zijn dan niet aan de orde, zou je kunnen zeggen, en de vertaler heeft er goed aan gedaan om Ramuz’ stijl niet op te smukken in het Nederlands. Ook vreemd aandoende perspectiefverschuivingen of ongewone combinaties van werkwoordstijden in één zin werden getrouw weergegeven.
En natuurlijk hadden de ouderen van het dorp gelijk: het onheil slaat toe. Boven in de bergen breekt een ziekte uit onder het vee. Uit angst voor besmetting krijgen de herders een verbod om nog af te dalen; er wordt zelfs een gewapende wachtpost geïnstalleerd op de weg naar het dorp. Allemaal tevergeefs, want de situatie escaleert tot een complete ramp.
In zijn nawoord heeft Hofstede het over zijn lezing van De grote angst in de bergen als ecologische roman avant la lettre en trekt hij een parallel met de opwarming van de aarde, meer bepaald met de domheid van de mens die een dreigende natuurramp niet onder ogen wil zien. Dat is een verdedigbare interpretatie, al is die klimaatverandering wetenschappelijk onderbouwd, terwijl de dorpelingen in De grote angst in de bergen op hun intuïtie vertrouwen.
De gestileerde volkstaal van geïsoleerde bergdorpelingen bij Ramuz doet zelfs denken aan de door wijlen August Willemsen vertaalde Braziliaan Graciliano Ramos (1892-1953), die met zijn in het wilde noordoosten van zijn land gesitueerde romans probeerde te schrijven als een ‘analfabeet’ en zijn afkeer van beschavingstaal en pedante mooipraters tot uiting liet komen. Wellicht is dit soort literatuur typisch voor de ‘periferie’ van een taalgebied. Hofstede verwijst zelf nog naar Vlaamse auteurs als Boon en Streuvels en heeft het over een ‘grote boerse stijl, waarvan de ritmes en klanken waren geënt op de gesproken taal van de wijnboeren en landbouwers uit zijn geboortestreek’.
Daan Pieters
Charles-Ferdinand Ramuz – De grote angst in de bergen. Uit het Frans vertaald en van een nawoord voorzien door Rokus Hofstede. Van Oorschot, Amsterdam. 200 blz. € 21,50.