Recensie: Evelien Vos – Niemand keek omhoog
Een kleine, droge hand
Er gebeurt opmerkelijk weinig in het leven van de niet zo succesvolle vertaalster Lucy in Niemand keek omhoog, het romandebuut van Evelien Vos. Er doet zich in haar leven natuurlijk wel van alles voor, maar het zijn geen belevenissen die erg afwijken van wat anderen meemaken in Amsterdam of waar dan ook. Je steekt eens een sigaret op en kort daarna nog een, je bezoekt een oude opa, kijkt naar mede-stadsbewoners, hebt een mening over ‘de moeders en jonge jongens en zakenmannen die voorbijfietsen’ en doet af en toe boodschappen.
Evelien Vos publiceerde eerder Zeer korte liefdes, een bundeling zeer korte verhalen, en werd tweede bij een schrijfwedstrijd om de A. L. Snijdersprijs, waarmee zeer korte verhalen worden onderscheiden. En nu is er dus een roman, tenminste zo wordt Niemand keek omhoog gepresenteerd. Toch wordt ook hier snel duidelijk dat Vos iemand van de korte baan is. Haar hoofdstukjes zijn heel beperkt van omvang en behouden een bepaalde zelfstandigheid binnen het geheel. Alles bij elkaar geschoven, ontstaat er toch iets als een roman, een literair genre dat natuurlijk heel rekbaar is.
Lucy is in de ogen van haar ouders, met name haar moeder, niet succesvol genoeg. Moeder is dan ook van de dominante soort en vader volgt gedwee. Lucy’s broer is erg verliefd op een keurig meisje en dan is er dus nog opa in het verzorgingshuis. Vader heeft geen zin meer om hem te bezoeken en daarom doet Lucy het, tot dat niet meer nodig is. Daarmee is voor Lucy’s ouders het moment van vrijheid aangebroken om naar Zweden te verhuizen. En aangezien Lucy maar wat aanrommelt in Amsterdam, neemt zij ook eens een besluit; zij gaat de andere kant op: naar Madrid, mede omdat daar een artistiekerige jongen woont die ze nog kent uit een periode in Brussel.
In Niemand keek omhoog moet het realisme van de alledaagse observaties voor de confronterende meerwaarde zorgen, maar het toevoegen van heel veel, nauwelijks opmerkelijke details – ‘Hij keek me vriendelijk aan en gaf me een kleine, droge hand’ –, levert nog niet meteen bijzondere zienswijzen op. Dat Lucy stilstaat bij ‘een hekje met uitgebloeide stokrozen’ of de carpaccio op ‘donkergroene bordjes’ wordt gelegd, kun je natuurlijk sfeertekening noemen of een veelbetekenende observatie, maar Vos’ kleine roman bestaat voor een wel erg groot deel uit zulke micro-waarnemingen, waarvan je je na verloop van tijd – ‘In huis hing ik mijn sleutels op het haakje naast de deur, zette de verwarming hoog en […]’ – steeds meer gaat afvragen welke betekenis ze geacht worden te vervullen.
Natuurlijk, er zijn meer schrijvers geweest, die zich niet wilden beperken in hun onverholen realisme en elke bezigheid, gezichtsuitdrukking of plek van handeling minutieus beschreven, maar dan wel in dienst van een groter verband. In deze roman ben je haast opgelucht als er een terroristische aanslag gepleegd wordt op de luchthaven van Madrid, juist op het moment dat Lucy’s broer is geland. Het geeft tenminste iets van reliëf aan een verder wel erg vlak bestaan. Broer overleeft, maar moet drie vingers missen, wat meteen het meest enerverende aspect van deze roman is.
‘Ja nu ben ik gehandicapt,’ zei Jim. Zijn handen lagen onder de lakens en aan zijn linkeronderarm was een infuus met een morfinepompje bevestigd waar hij af en toe aan trok.
Westerlingen, niet het minst Europeanen, in de eenentwintigste eeuw worstelen vaak met wat wel overbewustzijn wordt genoemd. Misschien moeten we deze roman wel zo duiden: als een fragmentarisch portret van een jonge vrouw die door haar overbewustzijn tot weinig komt, zelfs tot weinig meer in staat is. Daarmee heb je echter nog geen sterke roman. Het is ook jammer dat die hier en daar ontsierd wordt door gebrekkig taalgebruik (‘de vriendin waarbij ik ging eten’). En als we het dan toch over de keuze voor realisme hebben: welke hedendaagse vader spreekt z’n volwassen dochter nu aan met ‘liefje’?
André Keikes
Evelien Vos – Niemand keek omhoog. Van Oorschot, Amsterdam, 172 blz. €20.