Recensie: Frédéric Beigbeder – Een leven zonder einde
Hoe overleef je jezelf
Jezelf afbeulen in de sportschool, principieel ongekookt biovoedsel eten, sapjes van louter raapstelen drinken, ieder probeert op zijn of haar eigen manier de dood op afstand te houden. Frédéric Beigbeder zoekt het in zijn nieuwste roman, Een leven zonder einde, vooral in technologische innovatie als veelbelovend middel tegen de sterfelijkheid van de mens.
Het leven is een slagveld. Er vallen 59 miljoen doden per jaar. 1,9 per seconde. 158.857 per dag. Sinds u bent begonnen met het lezen van deze alinea hebben er zo’n 20 mensen het loodje gelegd, meer nog als u een langzame lezer bent. De mensheid gaat ten onder en wij kijken lijdzaam toe. Waarom tolereren wij dit dagelijkse bloedbad met het slappe excuus dat het hier een natuurlijk proces betreft?
Het alter ego van Beigbeder in deze roman is een gescheiden vijftiger, een oudere vader, die het niet kan aanzien hoe zijn nog jonge dochtertje Romy het binnen afzienbare tijd zonder hem zal moet stellen. Valt er nog wat aan te doen, kan hij de dood nog de loef afsteken, zoals we in onze tijd in staat denken te zijn om vrijwel elk vraagstuk naar onze hand te zetten. Over transhumanisme hebben we het nog niet zo vaak gehad, dus wie weet, denkt hij. Beigbeder, oud-reclameman, rebels tv-presentator en succesvol schrijver, laat zijn personage een platform ‘De dood van de dood’ organiseren. Geld speelt geen rol.
Het is het begin van een steeds radicaler en absurdistischer queeste, langs een Zwitserse geneticus, een Israëlische bioloog en een Oostenrijkse kliniek, waar je je bloed kunt laten laseren. Er wordt ook nog een transgenetisch souper genuttigd, maar de nagestreefde grote stappen, die voor de protagonist ‘op tijd’ zullen komen, lijken tot zijn wanhoop niet gezet te kunnen worden:
Eeuwenlang heeft de man gevochten in heroïsche oorlogen, in de eenentwintigste eeuw krijgt het gevecht tegen de dood een andere vorm: een vent in een korte broek die aan het touwtjespringen is.
Een leven zonder einde is een dynamisch, eigentijds mengsel van fictie en non-fictie, dat rakelings langs het genre van de science-fiction scheert, domweg omdat de toekomst zulke trekken lijkt te krijgen. De man met de eeuwig-leven-wens bezoekt, vergezeld van zijn dochtertje, voor de zekerheid ook nog maar enkele heilige plekken in Jeruzalem, laat zich kortstondig verleiden door het geloof, dat door de eeuwen heen immers het eeuwige leven in de aanbieding heeft gehad, als zijn dochtertje daar ook even diep van onder de de indruk is, maar realiseert zich dan met een schok dat het hem om overleven als mens op aarde te doen is.
Daarbij wordt hij, na een bezoek aan de burelen van de president van de Human Genome Organization in Genève, geholpen door de aantrekkelijke laborante Léonore, die hij maar meteen ten huwelijk vraagt. Samen werken ze, waar dat kan aan nieuw leven, of doen er tot wederzijds genoegen in ieder geval geregeld pogingen toe.
Wat de oudere vader het meest dwarszit, is de grote terughoudendheid van zelfs de meest radicale wetenschappers op dit gebied. Realiseer je bijvoorbeeld ook goed, zegt de Israëlische professor, dat je niets aan doorleven als mens hebt, als de planeet aarde het niet gaat redden.
Beigbeders roman is, ondanks zijn levendige stijl en inventiviteit – het op wifi-aangesloten, betweterige robotmensje Pepper mengt zich bijvoorbeeld geregeld in de gesprekken –, niet meteen een erg toegankelijk boek. Dat is het gevolg van de vele, bladzijden lang beschreven, al of niet reëel bestaande, theorieën en methoden op het gebied van genetica, dna-sequencing, diëten, klonen, orgaantransplantaties, 3D-printing, bloedtransfusies, brain uploading en wat al niet. En alsof dat niet genoeg is, neemt Beigbeder ook nog graag uitvoerige literaire omwegen langs Frankenstein, Faust, computergames en het Egyptische Dodenboek.
Door de gekozen vorm, de roman dus, kun je van geen enkel wetenschappelijk ogend aspect nog maar in de verte weten of het om werkelijk bestaande of volstrekt fictieve praktijken gaat. In het dankwoord worden weliswaar talrijke, in het boek opgevoerde, academische deskundigen genoemd, maar Beigbeder gaat met name in het tweede gedeelte van de roman overduidelijk zo ver in zijn toekomst-absurdisme, dat je je af gaat vragen waarom er überhaupt deskundigen voor geraadpleegd moesten worden. Laten we dan ook alles maar als fictie beschouwen.
Beigbeder speelt nochtans een vermakelijk spel met (vermoedelijk bestaande) kennis, existentiële menselijke twijfels en niet in de laatste plaats met mannelijke eerzucht en bewijsdrang.
André Keikes
Frédéric Beigbeder – Een leven zonder einde. Vertaald uit het Frans door Marianne Kaas. De Geus, Amsterdam, 336 blz. € 22,50.