Recensie: Nico Walker – Cherry
Junkie- en oorlogsroman
In Amerika werd Nico Walkers debuutroman al onthaald op lovende kritieken (‘a stunning debut’ volgens The Guardian), maar in Nederland veroorzaakte Cherry tot nu toe niet veel reuring. Waarom Cherry zo sensationeel zou zijn is omdat het het autobiografische relaas is van een jongeman die zijn tijd diende in Irak, maar nu een gevangenisstraf uitzit vanwege een serie bankovervallen. In de gevangenis schreef hij Cherry.
Voordat Walker de lezer meesleept in zijn verhaal is er eerst in de vorm van een opmerking van de auteur een disclaimer: ‘Het gaat hier om fictie. Deze dingen zijn nooit gebeurd. Deze mensen hebben nooit bestaan.’ Dank je de koekoek… In een proloog beschrijft de ik-figuur het zetten van een shot heroïne met een stompe naald om vervolgens een bank te gaan overvallen. En die bankoverval mislukt: ‘En daar heb je de sirenes’. Een aantal jaren daarvoor, in het midden van het vorige decennium is zijn leven nog hoopvol. De ik-figuur, Nico, woont samen met zijn vriendinnetje in Cleveland, Ohio en studeert daar aan de universiteit. Maar door het consumeren van flinke hoeveelheden drank en drugs, verkloot hij zijn studie. Uitzichtloosheid wordt zijn uitzicht, en dus stapt hij, zoals zovele Amerikaanse jongeren, in het avontuur dat het leger heet. Opgeleid als hospik vertrekt hij in 2005 op missie naar Irak, waar hij al snel geconfronteerd wordt met de dood:
’s Ochtends zouden ze door Black Hawks naar Bagdad worden gebracht. Van Bagdad gingen ze naar Koeweit, van Koeweit naar Duitsland, van Duitsland naar de States. Ergens onderweg zouden ze in een kist worden gelegd.
Het devies om te overleven is om snel afgestompt te raken, het liefst met behulp van zoveel drugs als je krijgen kunt. Walker beschrijft in een jachtige, paranoïde stijl – synchroon aan het junkieproza uit de proloog – de ellende en waanzin van het oorlogsgeweld.
Tegen de herfst merkte je dat we allemaal best ver heen waren. In die toestand had niemand van ons nog in de beschaafde samenleving kunnen functioneren; degenen van ons die deuren hadden ingetrapt, huizen hadden omgeploegd en mensen hadden neergeschoten waren psychotisch. En we waren er klaar mee. Er was niets interessants meer aan. Er was niets. We hadden onze tijd verdaan. We hadden verloren.
Na elf maanden Irak keert Nico terug naar Cleveland om dan in een vergelijkbare oorlogssituatie terecht te komen: die van de dagelijkse strijd om een fix. Het een na laatste deel van de roman, niet voor niets getiteld De grote junkenromance, voert de ik-figuur definitief naar de afgrond:
Natuurlijk zag de toekomst er beroerd uit – je maakte schulden, werd om de haverklap ziek, kon niet schijten, iedereen die je tegenkwam was een klootzak, je nieuwe vrienden zouden je desnoods afmaken voor een lepel of voor 20 dollar, je oude vrienden bleven weg – maar je kon nog meer heroïne spuiten, en meestal was dat genoeg om het allemaal te slikken, toen je richting de vijfentwintig ging, in de tijd dat je nog kon doen alsof je niet elk moment in de bak kon belanden en er niets fijners was dan jong en aan de heroïne te zijn.
Dat vat het wel zo’n beetje samen. Nico Walker eindigt inderdaad in de bak. Van daaruit heeft hij een roman geschreven die kan bijdragen aan het debat over de zin van oorlogvoeren en daarbij hele contingenten (vooral) jonge mannen in het ongeluk te storten. Na negen jaar gevangenis en nog twee te gaan, heeft Nico Walker, ouder en wijzer, toch nog het geluk gehad te mogen debuteren met deze roman, het schrijnende Cherry.
Wiebren Rijkeboer
Nico Walker – Cherry. Vertaald door Joris Vermeulen. De Bezig Bij, Amsterdam. 368 blz. € 22,99.