Menno en ik lopen in Keulen. We zijn onderweg naar Friedhof Melaten. Menno is mijn neef. Hij is zestien. We verblijven een paar dagen met de hele familie in de oude stad aan de Rijn. In het hotel heb ik die ochtend uitgebreid uitgelegd waarom ik zo graag naar de begraafplaats wil. Heinrich Böll koos deze locatie uit als een van de belangrijke decors voor zijn roman Groepsfoto met dame uit 1971. Böll ontving voor de roman de Nobelprijs. Het maakte weinig indruk op Menno en het leek er niet op dat hij zich bij mij zou aansluiten, maar nadat ik hem verteld had dat er buitengewoon veel vogelsoorten bivakkeren, veranderde er iets in zijn blik. Menno is verwoed vogelaar. Hij pakte zijn camera met telelens en maakte zich op voor de expeditie.

Voor vertrek wil ik de stadskaart van Keulen bestuderen om te kijken hoe we het best kunnen lopen. Menno werpt één blik op zijn smartphone en gebiedt me hem te volgen. We moeten eerst even langs bij de Lengfeld’sche Buchhandlung op de Kolpingplatz. Daar ligt een boek voor me klaar dat ik telefonisch heb besteld vanuit Nederland: Köln gibt´s schon, aber es ist ein Traum, een verzameling teksten over Keulen van Heinrich Böll, die in 1917 in deze stad werd geboren en hier zijn hele leven woonde.
‘Waarom heb jij geen smartphone?’ vraagt Menno.
‘Ik zit al genoeg achter een beeldscherm,’ antwoord ik. ‘Ik wil ook nog iets meekrijgen van de echte wereld.’

Menno brengt me feilloos naar de boekhandel. Bij binnenkomst treedt een oudere dame met een jeugdige glimlach op haar gezicht ons tegemoet. Er is verder niemand in de klassiek met houten boekenkasten ingerichte winkel. Aan de muren hangen lijsten met zwart-witfoto’s van Duitse auteurs. Tevergeefs zoek ik naar een foto van Böll. Er staat een joekel van een elektrische typemachine achter de toonbank. Mijn boek ligt al klaar, zie ik. Omdat de winkel mij bevalt, besluit ik er ook de nieuwste uitgave van Gruppenbild mit Dame te kopen en Der Friedhof Melaten in Köln waarin de begraafplaats uitgebreid wordt beschreven. Menno maakt foto’s van het interieur. Tijdens het afrekenen voer ik een kort gesprek met de dame met de glimlach. Ik leg haar uit waarnaartoe we onderweg zijn.

‘Heinrich Böll wordt in Keulen nog altijd veel gelezen,’ zegt ze, alsof ze vreest dat ik dat wel eens zou kunnen betwijfelen. En wanneer we ons naar de uitgang begeven horen we opeens: ‘Doe mijn man de groeten van mij als jullie op de begraafplaats zijn.’ Ik denk even dat ik haar niet heb verstaan, maar dan weet ik zeker dat ik het goed heb gehoord: ‘Die ligt daar.’

We komen op de Aachener Straße, een van de langste straten van Keulen, die begint bij de Rudolfplatz. Druk autoverkeer produceert een niet aflatend geraas. Op alle kruispunten staan verkeerslichten. We passeren de plek waar volgens de website citynews-koeln.de enkele weken tevoren een Engelse vliegtuigbom uit de Tweede Wereldoorlog werd gevonden. Maar liefst 8000 omwonenden werden geëvacueerd. Dezelfde avond begon de Duitse explosievenopruimingsdienst met het ontmantelen van de blindganger. Het liep allemaal goed af, maar even was daar een fractie van de angst terug die de Keulenaren maand in maand uit in zijn greep had tijdens de Engelse bombardementen in de periode ʼ42-ʼ45. Het is onder meer deze angst die door Heinrich Böll wordt weergegeven in Groepsfoto met dame.

De hoofdpersoon in de roman heet Leni Gruyters. Gedurende de oorlog werkt ze als bloemschikster in een bedrijf dat grafkransen maakt. Het bedrijf draait op volle toeren dankzij de oorlog. Leni is de goedheid zelve, maar desondanks wordt ze door haar omgeving met de nek aangekeken. Ze heeft een relatie met een Sovjet-Rus die ook op het bloemschikbedrijf werkt. Omdat het ten zeerste verboden is om een relatie te hebben met de vijand en er zich ook nazi’s onder de bloemschikkers bevinden, moeten ze elkaar in het diepste geheim beminnen.

Ze doen dat in een van de grafkelders op de begraafplaats. De baas van het bedrijf heeft daar ruimte gemaakt waarin het personeel tijdens de bombardementen beschutting kan zoeken. Wanneer het lawaai van de bommen de oren verdooft, bedrijven Leni en Boris de liefde tussen de stoffelijke overschotten van gestorven stadsgenoten. Leni wordt zwanger. Het is in dezelfde grafkamer dat ze tijdens het zwaarste bombardement negen maanden later bevalt van haar zoon Lev. Boris haalt het einde van de oorlog wel, maar sterft enige tijd later in een Amerikaans krijgsgevangenenkamp waarin hij per vergissing terecht is gekomen.

Friedhof Melaten is groot met een oppervlakte van 435.000 m² waarop meer dan 55.000 graven liggen. Hier wint de stilte het van de verkeersherrie van de Aachener Straße. Naast bezoekers die bloemen brengen, komen we spelende kinderen, wandelaars met hond en joggers tegen. Hier kunnen ze even aan het rumoer en de stank van de stad ontsnappen. Böll had in 1979 een gesprek met Werner Koch waarin hij uitlegde dat hij tijdens zijn leven in vier verschillende steden had geleefd: het Keulen van zijn jeugd, het vernietigde Keulen van de oorlog, het nieuwe Keulen van na de wederopbouw en ten slotte wat hij noemde het Auto-Keulen. Hij beschouwde het toenemende autoverkeer als een nieuwe bedreiging voor de moderne stad. ‘Ik geloof dat alle steden worden verwoest door de auto’s, en ik moet er niet aan denken hoe er op den duur ten gevolge van de auto’s een soort van ontheemding zal plaatsvinden.’

Luid klinkt zo nu en dan het gekrijs op van de honderden parkieten die op de begraafplaats verblijven en tweemaal zie ik een eekhoorntje wegschieten. Menno’s blik dwaalt door de kale boomkruinen waarin af en toe wat beweging valt waar te nemen. We lopen de zogenaamde Milionenallee op. Aan weerskanten van dit brede pad hebben vooraanstaande Keulse families in de negentiende eeuw hun familiegraven laten aanleggen. In de allergrootste grafmonumenten zitten manshoge deuren van metaal. Het is niet moeilijk om je voor te stellen hoe hier de Keulenaren iets van een laatste heenkomen zochten tijdens een van de 262 luchtaanvallen die op de stad werden uitgevoerd. De trotse, van oorsprong Romeinse stad moest van de aardbodem worden weggevaagd. In de loop van de oorlog veranderde zij in één grote grijs-zwarte smeulende hoop puin. De kerken, de kathedraal, de middeleeuwse vakwerkhuizen, de statige rijkeluispanden, de negentiende-eeuwse pakhuizen, alles ging gedeeltelijk of geheel tegen de vlakte. Het luchtalarm ging in de laatste jaren van de oorlog niet meer af omdat de pauzes tussen de verschillende bombardementen zo kort werden dat het toch niet mogelijk was om veilig de straat op te gaan.

Heinrich Böll beschrijft zeer overtuigend hoe het geweest moet zijn in de kelders onder de stad terwijl de bommen van de Engelse Bomber Command onophoudelijk vielen. Groepsfoto met dame is geschreven in de vorm van een reeks interviews met mensen uit de omgeving van Leni Gruyters. Een van hen is Ilse Kremer. Zij vertelt hoe het haar verging in de kelder van een bierbrouwerij tijdens een van de laatste bombardementen dat zes uur en vierenveertig minuten duurde:

we waren maar met ons zessen in de kelder, twee vrouwen, ik en een jonge vrouw met een jongen van drie jaar, die heeft gewoon zo maar geklappertand – toen heb ik voor het eerst gezien wat dat betekent, wat je zo dikwijls leest: klappertanden; dat ging mechanisch, daar kon zij niets aan doen en ze wist het zelf ook niet – ze heeft zich ten slotte de lippen tot bloedens toe kapot gebeten, we hebben er een stukje hout tussen geduwd, een of ander klein gladgeschaafd plankje – waarschijnlijk van een duig -, dat daar rondslingerde; ik dacht zij wordt gek, en jij wordt gek – het was helemaal niet zo hard, alleen dat beven, en het plafond soms net een gummibal als hij kapot is en je drukt hem in en uit;

In 1969 zegt Heinrich Böll in een televisie-interview over de situatie van de Duitsers tijdens WO II: ‘Het pijnlijkste van de oorlog was voor mij het bombarderen van de steden. Dat was complete gekte. De vrouwen en kinderen in de steden hadden het veel, veel erger dan de soldaten aan het front.’

De eerste keer dat de schrijver geconfronteerd werd met de gevolgen van zo’n bombardement was toen hij als Wehrmachtsoldaat door de smeulende resten van de oude binnenstad van Rotterdam trok, vlak na de Nederlandse capitulatie. In een brief aan zijn aanstaande vrouw schrijft hij op 7 augustus 1940 hoe hij door Frankrijk marcheert en dan moet denken aan wat hij eerder heeft gezien:

als je alles wat we langs de spoorlijn aan kapotgeschoten gebouwen hebben gezien, bij elkaar optelt, dan is dat altijd nog minder dan wat we in Rotterdam in het halfdonker deels konden zien, deels konden voelen; stel je eens voor dat alles wat in Keulen tussen de singels en de Rijn ligt (de hele oude binnenstad dus) en nog z’n honderd meter de Neustadt in, helemaal met de aardbodem was gelijkgemaakt, en dat je daar dan over de ongeveer tien meter hoger gelegen spoordam langsreed; het was werkelijk als in de hel; en in de kelders van de verwoeste huizen zagen we hier en daar nog lichtjes flakkeren, en de schaduwen van mensen die iets aan het zoeken waren; niets is afschuwelijker dan de oorlog…

In latere brieven zal hij nog een aantal malen zijn afschuw verwoorden van wat hij aan de oevers van de Maas had aanschouwd als gevolg van het bombardement. Aan het einde van de oorlog als er in de centra van de meeste grote Duitse steden nauwelijks nog muren overeind staan, bevindt hij zich in Dresden. Hij schrijft aan zijn geliefde: ‘Gisteren was ik tamelijk lang in de stad, het is heel opwindend om weer eens een volkomen onbeschadigde stad te zien.’ De brief is gedateerd op 23 september 1944, vier maanden voor het grote geallieerde bombardement dat ook de oude binnenstad van Dresden volledig in de as zou leggen.

Vlak bij de hoofdingang van de begraafplaats staat de kapel van St. Maria Magdalena. Naast deze kapel vinden we een gedenksteen die hier volgens de gebeitelde tekst is gelegd ter nagedachtenis van de meer dan honderd mensen die op 31 oktober 1944 omkwamen nadat ze beschutting hadden gezocht in de bunker aan de andere kant van de kapel. Ze waren bijeengekomen op een bruiloftsfeest op een nabijgelegen locatie. Toen het luchtalarm afging vluchtten ze naar de begraafplaats. Een bom trof precies het zwakste punt van de schuilplek, de luchtschacht. De enorme drukgolf maakte in één klap een einde aan het leven van alle bruiloftgangers.

Menno en ik lopen om de kapel heen om een kijkje te nemen. Vermoedelijk heeft de fatale bominslag Heinrich Böll mede geïnspireerd tot zijn keuze om de begraafplaats als entourage in zijn roman te kiezen. Ik heb vooraf toestemming gevraagd om de bunker te bezoeken. Dit verzoek werd afgewezen wegens instortingsgevaar. Tegen beter weten in daal ik de trap af die leidt naar een zware metalen deur met een relatief nieuw slot erop. Ik rammel even aan het slot en keer dan onverrichter zake terug naar boven.

Daar duwt Menno mij zijn smartphone onder de neus. Hij heeft een filmpje gevonden op YouTube. Het heet Tod im Melaten-Bunker. Hierin worden we meegenomen in de gewelfde gang van beton die de metalen deur voor ons verborgen houdt. Een voice-over vertelt wat er daar gebeurde. Het verhaal wordt ondersteund met zwart-witopnames van een feest en van de bommenwerpers van Bomber Command. We zien bordjes met de woorden ‘Ausgang’ en ‘Licht’ en stapels vergeelde papieren die uitpuilen uit twee houten kasten die het hebben begeven. Even schuift het beeld van de gefilmde werkelijkheid over het beeld van de fictie van Groepsfoto met dame in mijn geheugen: de benauwde grauwe betonnen gang vol met mensen die hun doodsangst staan te verbijten in een afgrijselijk noodlotsscenario, een bizarre symbiose van liefde en dood.

‘Handig toch, zo’n smartphone?’ zegt Menno als het filmpje is afgelopen.
Ik knik, maar betreur het tegelijkertijd dat ik geen toestemming heb gekregen om de bunker aan een nader onderzoek te onderwerpen.
Wanneer we op het punt staan de begraafplaats te verlaten, vraag ik aan Menno of hij nog bijzondere vogels heeft gezien.
‘Niet echt,’ antwoordt hij. ‘Ik had er ook niet zo veel verwacht. Het is nu immers winter.’
Vervolgens vraag ik of hij het dan wel de moeite waard vond om hiernaartoe te komen. Menno knikt. Dan vertrouwt hij me toe dat hij ook wel nieuwsgierig is geworden naar dat boek van Heinrich Böll.
‘Je mag het van me lenen,’ zeg ik.

Ons bezoek aan de begraafplaats zit erop. We lopen samen richting de hoofdingang. Het kabaal van het verkeer zwelt aan. Door de poort verlaten we Bölls tweede Keulen om terug te keren naar het vierde Keulen met de overdaad aan auto’s die door de schrijver werd voorvoeld. Ineens bevinden we ons er weer middenin. Op de Aachener Straße staat inmiddels een lange file.

Ronald Ohlsen

Heinrich Böll – Brieven uit de oorlog 1939-1945 (Arbeiderspers)
Heinrich Böll – Groepsfoto met dame (Elsevier)
Heinrich Böll – Köln gibt´s schon, aber es ist ein Traum (Kiepenheuer & Witsch)
Jörg Friedrich – De brand; De geallieerde bombardementen op Duitsland, 1940- 1945 (Mets & Schilt)
Marianne Vogt-Werling en Michael Werling – Der Friedhof Melaten in Köln; Alle Denkmäler und ihre Zukunft (Greven Verlag Köln)

(foto’s © Ronald Ohlsen, Menno den Uijl, Deutsches Bundesarchiv)