Essay: De meest strikte levensschool – over Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust (7)
VII Tijd: De tijd hervonden
Met één hand lijden, leven, de vinger leggen op de pijn, op het verlies. Maar de andere hand: die schrijft.
Hélène Cixous – Tussen talen ontstaan
In De tijd hervonden, het laatste deel van Op zoek naar de verloren tijd dat in 1927 verscheen, is de Eerste Wereldoorlog uitgebroken. Halverwege deze oorlog keert Marcel na een lang verblijf in een verpleegkliniek terug naar Parijs. Na die periode in de kliniek heeft Marcel het plan om te schrijven, zijn droom om schrijver te worden, helemaal opgegeven. Dat had hij al eerder gedaan, maar nu lijkt het definitief: ‘Mag ik ooit gedacht hebben dat ik een dichter was, ik weet nu dat ik er geen ben.’
Vlak nadat Marcel weer in Parijs is aangekomen, vindt hij een uitnodiging voor een matinee van de Prince de Guermantes. Marcel besluit er naar toe te gaan. Hij komt iets te laat aan en wordt de bibliotheek ingeleid om daar even te wachten totdat de muziekvoorstelling is afgelopen. In de bibliotheek van de Guermantes ontdekt hij de betekenis van de reminiscentie en de werking van de tijd. Daar ontstaat zijn oeuvre, zijn schrijverschap. Deze scène in de bibliotheek is de sleutelpassage van de roman Op zoek naar de verloren tijd.
Identiteit wordt gevormd door de tijd; in De voortvluchtige zei de verteller dat het gaat ‘om psychologie in tijd’. Al eerder, in zijn onvoltooide essay Tegen Sainte-Beuve, schreef Proust: ‘Wat is een persoon veel opeenvolgende personen voor ons, wat staat degene die hij de eerste dag voor ons was, ver van ons af!’ Identiteit is altijd in beweging door de tijd en we kunnen iemand alleen kennen ‘in de vervormende perspectief van de Tijd’.
In Op zoek naar de verloren tijd is het Albertine die fragmentarisch, van vele verschillende kanten wordt getoond in de tijd; zij is volgens de verteller dan ook de ‘Godin van de tijd’. Door fragmentatie en analyse ontstaan veel momentopnamen van Albertine. De montage, het samenvoegen van deze vele momentopnamen, toont de vele personen waaruit Albertine bestaat. Iemands identiteit komt tot stand ‘in de tijdsduur van het leven, als een serie ikken, aaneengeschakeld, maar onderscheiden, die de een na de ander afsterven of elkaar zelfs afwisselen’.
In de bibliotheek van de Guermantes ontdekt Marcel de betekenis van de onwillekeurige herinnering en krijgt hij vat op de tijd als duur. Drie gebeurtenissen liggen hieraan ten grondslag: het struikelen over een scheef liggende straatsteen, een lepel die op een bord valt en het voelen van een servet aan zijn mond. Deze reminiscenties zijn van dezelfde aard als het proeven van de madeleine en het losknopen van zijn bottine in Balbec. Marcel beleeft gelijktijdig twee ervaringen die in tijd en ruimte ver uit elkaar liggen, zodat ‘het verleden het heden binnendrong, en dat ik maar half wist in welk van beide ik me bevond’. Volgens Annelies Schulte Nordholt gaat het om een analoge ervaring. De ervaring is niet identiek, maar gelijksoortig; het verschil in ruimte en tijd dringt zich op. De twee ervaringen zijn gelijktijdig, maar gaan nooit helemaal in elkaar op, ze blijven gescheiden.
Het gevoel van de reminiscentie is extratemporeel. Extratemporeel betekent in dit geval niet buitentijdelijk, maar dat de orde van de tijd wordt opgeheven. Nu de dingen zijn verlost van de tijd, en dus van hun vergankelijkheid, ziet Marcel de essentie van dingen. De essentie wordt duidelijk, omdat de tijdsorde altijd bepalend is voor de perceptie. De analogie verlost het bewustzijn van zijn beperking – gevangenschap in het heden. En verlost van zijn beperking strekt het bewustzijn zich nu uit over het verleden als het heden en de duur die daar tussen ligt.
Als Marcel na jaren zijn oude vrienden weer ziet, herkent hij ze niet meteen. Marcel ontdekt dat door de verstreken tijd de mensen zijn veranderd: ‘ik werd voor het eerst, aan de gedaantewisselingen die bij al deze lieden waren opgetreden, de tijd gewaar die er voor hen voorbij was gegaan, waar ik ontsteld van was, inziend dat hij ook voor mij voorbij was gegaan.’ De tijd is een ‘kunstenaar’ omdat hij creëert en tegelijk een sloophamer is vanwege de ‘destructieve werking’. De tijd als destructie zorgt voor het verval en de kunstenaar die de tijd is, creëert nieuwe gelaats- en karaktertrekken. Nu kent Marcel eindelijk de betekenis van de tijd: ‘Een uur is niet een uur, het is een vat gevuld met geuren, geluiden, voornemens en klimaten. Wat wij de werkelijkheid noemen is een bepaald verband tussen zulke sensaties en herinneringen die ons gelijktijdig omringen’.
Door zijn begrip van de werking van de herinnering, de verbeelding, de tijd en perceptie ziet hij de essentie van der dingen en personen in en daarom kan hij nu eindelijk schrijven, eindelijk het boek maken dat in hem zit. Volgens Marcel is de schrijver een vertaler van dat wat al in je zit. Als het gaat om de tijd heeft het kunstwerk een unieke waarde:
Toen, minder overweldigend weliswaar dan het moment waarop mij daagde dat het kunstwerk het enige middel is om de verloren Tijd terug te vinden, ging mij een nieuw licht op. En ik begreep dat al dat materiaal van het literaire werk mijn achter mij liggende leven was.
Een roman schrijven met zijn eigen leven als onderwerp is de enige manier om de verloren tijd terug te vinden. Volgens Marcel is literatuur het echte leven.
Want het instinct schrijft de plichten voor en het verstand verschaft de voorwendselen om ze te omzeilen. Alleen, in de kunst doen excuses niet mee, tellen bedoelingen niet, ieder ogenblik moet de kunstenaar naar zijn instinct luisteren, en vandaar dat kunst het meest werkelijke is dat er bestaat, de meest strikte levensschool, het ware Laatste Oordeel.
Doordat een schrijver over zijn eigen leven schrijft, ontwikkelt hij de negatieven van het verleden. Autobiografisch schrijven is dus niet navelstaren en de schrijver van een autobiografische roman is ook niet als een bakker die voorgebakken broodjes opwarmt. De schrijver maakt van zijn leven een kunstwerk door de stijl: ‘Stijl is de onthulling, die met rechtstreekse en bewuste middelen onmogelijk zou zijn, van het kwalitatieve verschil dat, als er geen kunst was, ieders eeuwige geheim zou blijven.’ Stijl is geen techniek, maar een zienswijze. Zo kan iemand door de kunst uit zichzelf treden en weten wat de ander ziet: ‘Dankzij de kunst zien wij, in plaats van één, de onze, te zien, een veelvoud aan werelden’.
Verbeelding alleen is niet genoeg om te schrijven; het verdriet is nuttig omdat het de verbeelding in beweging houdt. Geluk heeft nut omdat het zorgt voor ongeluk en ‘alleen geluk is heilzaam voor het lichaam, maar van de geest worden de krachten vergroot door verdriet.’ In tijden van ongeluk ontstaat het boek dat wordt geschreven op het moment dat de geest niet wordt geteisterd en gegijzeld door het leed.
Na het gelukzalige moment van de drie reminiscenties die elkaar opvolgden, het geluk van de ontdekking van de werking van de tijd en herinnering, wordt Marcel opeens overvallen door benauwdheid: heeft hij zelf nog tijd om zijn boek te schrijven? Een ‘lichaam te hebben is de grote bedreiging van de geest’ en hij vraagt zich af hoe lang het duurt voor de tijd zijn lichaam definitief heeft vernietigd. Nu hij eindelijk weet dat hij een schrijver is en weet hoe hij zijn boek moet maken, weet hij tevens dat het breed van opzet zal zijn en dat hij veel tijd nodig heeft om het te schrijven. Maar heeft hij die tijd nog wel? Om zichzelf gerust te stellen roept hij uit: ‘Hoeveel grote kathedralen zijn niet onvoltooid gebleven!’
Het personage Marcel is uitgeleerd, Marcel wordt de verteller. Na het laatste woord van de roman, ‘Tijd’, zijn de verteller en Marcel één geworden. Door het vertellen van zijn levensverhaal reflecteert hij op de gebeurtenissen uit het verleden. En door alle gebeurtenissen, ervaringen en handelingen in een plot te gieten, geeft Marcel zijn identiteit vorm. De plot maakt van zijn leven een temporeel totaal. Zijn roman concretiseert zijn instinct – zijn irrationele gevoelens . Het ongrijpbare instinct speelt een sleutelrol in de vorming van zijn identiteit. Dit wordt tastbaar en begrijpelijk door het vertellen; het verhaal vormt de identiteit.
De dood is onontkoombaar. Marcel weet dat zijn einde, net als dat van ieder mens, al vaststaat: er zal een moment komen dat hij zal sterven. Daarom berust hij in de dood. ‘Je aanvaardt de gedachte dat over tien jaar jijzelf, over honderd jaar je boeken er niet meer zullen zijn.’ Het laatste klopt niet in het geval van Proust; De kant van Swann, gepubliceerd in 1913, is na meer dan honderd jaar nog steeds levend en over acht jaar is het honderd jaar geleden dat De tijd hervonden is gepubliceerd. Het zal dan nog steeds leven, want Op zoek naar de verloren tijd is het kloppend hart van de Europese literatuur.
Koen Schouwenburg
Marcel Proust – De tijd hervonden. Vertaald door Thérèse Cornips.De Bezige Bij, Amsterdam. 458 blz. € 25,-