Recensie: Mira Feticu – Al mijn vaders
Dante als overlevingsstrategie
Groot nieuws was ze even, Mira Feticu, toen ze met Frank Westerman naar haar geboorteland Roemenië was gereisd achter een tip over een gestolen tekening van Picasso aan. In 2012 werd de tekening samen met zes andere werken uit de Rotterdamse Kunsthal gestolen, naar later bleek door Roemenen. Uiteindelijk was het een valse tip, onderdeel van een project over kunstvervalsingen van een Belgisch theatergezelschap, maar Feticu’s 15 minutes of fame waren binnen. Daarmee wil ik zeker niet suggereren dat ze het daarom deed, maar het is wel een mooie gelegenheid om haar werk onder de aandacht te brengen. Werk dat die aandacht verdient.
Toevallig is het ook niet dat Feticu achter de tip aan ging, ze schreef al eerder over de kunstroof in haar vorige roman Tascha. De roof uit de Kunsthal uit 2015. In dat boek gaat Tascha, de vriendin van een van de daders, samen met de Nederlandse politie naar Roemenië, in een laatste poging om de gestolen schilderijen terug te vinden. Feticu gebruikt in Tascha de kunstroof echter om ook een ander verhaal te vertellen, namelijk dat van vrouwenmishandeling en mensenhandel. Tascha is afkomstig uit een uiterst arme streek van Roemenië en verliefd geworden op de foute en agressieve Radu. Hij heeft haar volledig in zijn macht, neemt haar mee naar Nederland en zet haar tot prostitutie aan.
Mira Feticu debuteerde in 1993 als dichter, werkte in haar geboorteland als programmamaker bij de nationale radio en verrichtte literair onderzoek aan de Roemeense Academie van Wetenschappen. Na haar verhuizing naar Nederland verscheen in 2012 haar eerste Nederlandse verhalenbundel Lief kind van mij en een jaar later de roman De ziekte van Kortjakje. Lief kind van mij werd in De Standaard vergeleken met de vroege korte verhalen van Kristien Hemmerechts: ‘Dat komt door de fascinatie voor het lichaam, door de vleselijke, niets verdoezelende seksualiteit en door de enigszins bitsige manier van noteren. Niettemin zit Feticu nog sterk vast in haar autobiografie.’ Die autobiografie is in haar nieuwe roman ook nog sterk aanwezig, en dat bitsige ook.
Al mijn vaders gaat over de worstelingen van Myra Wassink-Ionescu, net als Feticu zelf een Roemeense vrouw die in Nederland woont. Myra is gespecialiseerd in het werk van de Italiaanse dichter Dante en getrouwd met een Nederlandse man, een huwelijk dat op zijn zachtst gezegd nogal grillig is: na een scheiding, willen ze toch weer gaan trouwen. Als het verhaal begint, zit ene Dennis Terpstra op het politiebureau voor verhoor. Hij is een goede vriend en collega van Myra op de faculteit vergelijkende literatuurwetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Er is iets gebeurd met Myra. Ook haar man Jan Wassink, advocaat in Den Haag, wordt verhoord. Tijdens die verhoren ontstaat een beeld van hun huwelijk en een beeld van Myra zelf: ‘Soms zei ze dagen achtereen geen woord. Ze kon me dagenlang negeren. Vooral het laatste jaar was ze gekker dan ooit. Ze vertelde een keer paniekerig dat ze zich iets uit haar kindertijd begon te herinneren, iets wat haar ziek maakte en veel pijn deed.’
Pijn. Al mijn vaders gaat uiteindelijk over die pijn. Pijn aan de wonden van het verleden: ‘Mijn verleden als een soa, een verplichte donkere bril, als een pooier die je geen seconde uit het zicht verliest.’ En het enige dat die pijn kan verzachten, is lezen. Lezen, lezen en nog eens lezen. Tot je koppijn krijgt omdat je vergeten bent te drinken en te eten. Tamelijk extreem, dus. En dat is Al mijn vaders ook: extreem, heftig, ‘in your face’. Als het zonder structuur en stijl was opgeschreven, had het ook een melodramatisch traktaat kunnen worden maar gelukkig heeft Feticu er literatuur van gemaakt. Die literaire constructie houdt in dat het verhaal van dat pijnlijke verleden er langzamerhand uitkomt, terwijl de roman vordert. En dat verhaal bevindt zich in de kringen van de hel van Dante: alle tien de hoofdstukken waarin de verhoren centraal staan, worden gevolgd door een ‘Kring’, geschreven in de ik-persoon vanuit Myra zelf.
‘Tijdens mijn huwelijk dacht ik dat ik genezen was van de ziekte waardoor ik vaders zocht en dat was ook zo, totdat ik ging scheiden. Tijdens mijn scheiding was ik ineens weer kwetsbaar voor vaders. Er is altijd een wolf in je omgeving die bloed ruikt,’ begint Myra haar verhaal. Haar biecht bijna, want zo voelen de teksten in de kringen, als biechten over haar verleden, als schreeuwen om aandacht en liefde. Waar je in de verhoren steeds meer ergernis begint te voelen voor het heftige gedrag van Myra, in de ‘kringteksten’ begin je steeds meer begrip te krijgen omdat je je in haar hel begeeft. Haar hel is mishandeling, misbruik, gebrek aan liefde en aandacht. De vlucht in de literatuur is pure overleving. Tot ze uiteindelijk alleen maar kan concluderen: ‘Mijn leven had meer literatuur moeten zijn en minder leven.’
En die conclusie voert ze ook tot in het extreme door: Al mijn vaders is het resultaat ervan. Aan het eind verkeert Myra gelukkig even in het paradijs, wat een beetje lucht aan het verhaal geeft. Dat dit paradijs zich in Zuid-Afrika bevindt, zegt veel over het verhaal dat Feticu over Europa, over Nederland en Roemenië te vertellen heeft, want het interessante aan Al mijn vaders is ook dat het persoonlijke verhaal van Myra symbool kan staan voor de recente geschiedenis van Europa. ‘Ik ben Europa. Ik ben Joegoslavië, Bosnië, Oekraïne, de Krim. Ben ik onzichtbaar voor u, West-Europa?’ roept ze tijdens een college van een collega als hij beweert dat er in Europa al zeventig jaar vrede heerst. Met Al mijn vaders roept Feticu pijnlijk maar sterk om zichtbaarheid.
Martijn Nicolaas
Mira Feticu – Al mijn vaders. Jurgen Maas, Amsterdam. 232 blz. € 20,95.