Recensie: Walt Whitman – Oud ben ik en jong ben ik
Make America Great Again
Het zal aan mijn boreale aard liggen, maar ik vraag me vaak af waarom uitgevers met pakken geld de wereld overvliegen om rechten te kopen, terwijl de prachtigste boeken voor het oprapen liggen, waar je niets voor hoeft te betalen omdat de auteur lang genoeg dood is. Je hoeft ze alleen nog maar te vertalen, titel bedenken – waarover later meer – en Bob is je oom.
Walt Whitman (1819-1892, Leaves of Grass 1855, wat was dat toch een fantastisch en nooit meer overtroffen decennium in de Amerikaanse letteren) maakte op latere leeftijd een keuze uit dagboeken en aantekeningen, en dat leverde een prachtig en meeslepend beeld op van de jonge republiek. De collectie begint met de ervaringen van de dichter terwijl hij tijdens de Burgeroorlog slagvelden en vooral veldhospitalen bezoekt, de verhalen aanhoort en waar mogelijk verlichting brengt. Voor Whitman was het geen verre gebeurtenis, hij maakt het aan den lijve mee. Soldaten bevolken Washingtons straten en bieden als het ware een afbeelding, als door een toverlantaarn, van de strijd, die heel goed laat zien hoe de oorlog diep in de samenleving doordrong.
Ze trekken voorbij in wanordelijke drommen, sommigen in pelotons, solo of in compagnieën. Af en toe een regiment, keurig in het gelid met officiers voorop (hier en daar een open plek, de doden, de ware krijgers), in stilte voortmarcherend, met hangend hoofd, ernstig, tot zwikkens toe vermoeid, zwart van het vuil, maar man voor man nog met musket en op de been – maar dat zijn de uitzonderingen. Trottoirs langs Pennsylvania Avenue, de 14e Straat enz., vol met massa’s burgers, zwartjes, kantoorklerken – van alles, toeschouwers; vrouwen voor het raam, bevreemde blikken die toezien hoe de zwermen bemodderde teruggekomen soldaten (komt er ooit een einde aan?) voorbijtrekken; maar geen woord van commentaar; (de helft van het publiek pro-afscheiding van het laagste soort, ze zeggen niets, maar in hun gezicht lacht smalend de duivel.)
De strijd eenmaal gestreden krijgt Whitman niet alleen een vervelende beroerte, die hem half verlamt, maar ook oog voor de goede dingen in de vredige Verenigde Staten, niet alleen de natuur, maar ook de steden. Een simpele wandeling door Chestnut Street is al genoeg voor een lawine aan meeslepende indrukken.
De venters op het trottoir –(‘manchetknoopjes, drie voor vijf cent’)- het leuke joch met zijn kanariefluitjes – de verkopers van rotans, speelgoed, tandenstokers – de oude vrouw, ineengedoken op de plavuizen met haar mandje lucifers, spelden en band – de jonge negermoeder die zat te bedelen met haar koffiebruine tweelingbaby’s op haar schoot – de schoonheid van de overvolle kas met zeldzame bloemen, pronkend met roden, gelen, sneeuwwitte lelies, onwaarschijnlijke orchideeën, bij huize Baldwin ter hoogte van de 12e Straat – de uitstalling van prima gevogelte, rundvlees, vis bij de restaurants – de porseleinwinkels met hun glaswerk en hun figuurtjes – de kostelijke tropische vruchten – de voortsjokkende paardentrams met hun klingelende belletjes – de gedrongen, aapjesachtige, jagende posterijwagens, volgepropt met komende of gaande postbodes, zo gezond en knap en mannelijk in hun grijze uniforms – de kostbare boeken, schilderijen, curiosa in de etalages – de kolossale politieagenten op de meeste straathoeken – dat alles laat zich grif herinneren en herkennen als behorende tot het straatbeeld van deze voornaamste straat in Philadelphia.
Je hoort op de achtergrond de Star Spangled Banner al aanzwellen, terwijl boven onze hoofden een formatie Lockheed Martin-F-35 Lightnings over the home of the brave and the land of the free komt denderen en straks het beginsignaal klinkt voor de Superbowl. Hoezo Make America Great Again – Amerika is altijd al geweldig geweest.
Dat zijn meditatieve verblijven in de Amerikaanse wildernis – vooral de prairies maken indruk, hij berekent uit de losse pols even hoeveel die aan economische waarde zouden kunnen opbrengen, maar plaatst daarbij de kanttekening dat er dan natuurlijk ook wel wat natuur bij moet worden aangelegd – en treinreizen naar de uithoeken van de jonge republiek evenzoveel enthousiasme teweeg brengen spreekt vanzelf. Kritiek heeft hij ook, op de elite, die door teveel geld en luxe zijn vitaliteit is kwijtgeraakt, maar daarmee versterkt hij juist weer het beeld van de dynamiek die het land en ook hemzelf onvermoeibaar voortstuwt, op weg naar totale wereldheerschappij, tot zegen van de mensheid.
Dat alles treffend vertaald door René Kurpershoek, die in het Nederlands, een taal zo wezensvreemd aan alles wat Amerikaans is, precies de juiste toon weet te treffen. Dan is er nog slechts één ding, wat ik met enige schroom aanstip, omdat ik het bij laatste driemaandelijkse functioneringsgesprek met onze hoofdredacteur heb toegezegd de lezers er niet meer mee lastig te vallen, maar in hemelsnaam, waarom krijgen Nederlandse vertalingen altijd, of in ieder geval heel vaak en ook nu weer een totaal andere titel dan het origineel? Hier is dat des te vreemder, omdat Whitman ons nota bene deelgenoot heeft gemaakt van zijn worsteling om een goede titel te vinden en uiteindelijk een andere koos dan wat hier op het omslag gaat. Als je een heel boek zeer adequaat kunt vertalen, hoe moeilijk kan het dan zijn om twee woorden te verdietsen? Misschien begrijp ik niet goed wat vertalen allemaal inhoudt.
Enno de Witt
Walt Whitman – Oud ben ik en jong ben ik. Vertaald door René Kurpershoek. Van Oorschot, Amsterdam. 318 blz. € 25,00.