Essay: De onbetrouwbare verteller in Het enige verhaal van Julian Barnes
De onbetrouwbare verteller in Het enige verhaal van Julian Barnes
Als liefde ondanks maatschappelijke afkeuring stand houdt, is het meestal pure liefde. De eerste honderd bladzijden van de roman Het enige verhaal van Julian Barnes geven een beschrijving van zo’n liefdesrelatie van een negentien jarige jongeman met een achtentwintig jaar oudere getrouwde vrouw. De op de tennisbaan begonnen liefde in het ouderlijk dorp van de student, toen nog met paarse-rode spijkerbroek en haarband, zal uiteindelijk tien jaar van zijn leven in beslag zal nemen. De overige honderdvijftig bladzijden kijkt hij, ouder geworden, terug op die relatie, objectiverend, in gesprekken met zichzelf.
In het begin van de roman is de verteller niet alleen jong, maar heeft hij ook het referentiekader van een 19 jarige. Het huis van zijn geliefde meet hij af aan de standaard van het huis van zijn ouders, een dreigend royement bij de tennisclub vergelijkt hij met van school gestuurd worden en hun geheime relatie mag ook niet als bedrog van de echtgenoot gezien worden, want, zo zegt hij vele malen: haar huwelijk heeft niets met hun relatie te maken. De lezer onderkent hoe jong hij is in zijn haat tegen de wereld van de volwassenen.
Susan bekijkt het leven van de luchtige kant, noemt haar juridische echtgenoot ‘Meneer Olifantsbroek’, en vindt het maar onzin dat haar echtgenoot (en dochters) niet zitten te wachten op een tennismaatje van moeder, dat als derde kind in huis aanschuift. Die lichtvoetigheid van Susan is resultaat van een leven vol tegenslagen, jong wees geworden, belaagd door een tongzoenende oom, gekweld door het verlies van een lievelingsbroer. Als ze dan de ellende ontvlucht in een verloving sterft haar aanstaande binnen een paar weken aan TBC. Ze houdt er alleen een juweeltje van een schoonzuster aan over, Joan, die zelf door liefde en leed wijs geworden haar heil zoekt in een afgezonderd leven met whisky en terriërs. Ze is Susans enige echte steun en toeverlaat, ook als die vervolgens trouwt met een jurist (‘Meneer O.B.’) en besluit de ellende van zich af te lachen. ‘Botte pech’, noemt Susan het verlies van haar verloofde tegen haar jonge vriendje; ze moet tenslotte haar ongeluk wat bagatelliseren om de afstand tussen haar en ‘Typetje Paul’, zoals ze hem noemt, niet groter te maken. En als Paul die kwalificatie ‘botte pech’ zonder meer aanvaardt en zelfs even luchthartig overneemt in zijn weergave van Susans leven, begrijpen we dat deze verteller nog niet beter weet.
Wanneer de student en zijn oudere geliefde zijn gaan samenwonen, vernemen we over Susans situatie alleen iets als het verteller Paul opvalt, bijvoorbeeld dat er nooit iets te eten in huis is, of dat er niets aan de huishouding gedaan is. Het is Susans bezoekende dochter die de sociale onhoudbaarheid van de situatie van haar moeder inziet en haar aanraadt (nog) een huurder in huis te nemen. Susan heeft dan iets te doen, te meer daar Paul alle liefdadigheidswerk voor haar afwijst. Als het uiteindelijk de huurders en vrienden zijn, die Paul duidelijk maken, dat Susan in een drankprobleem is beland waar hulp geboden is, begrijpt de lezer, dat Paul het advies van Joan om snel volwassen te worden nog niet heeft opgevolgd.
Tegen de tijd dat Paul bijna is afgestudeerd, is Susan uit verveling en geïsoleerdheid bijna reddeloos aan de drank geraakt en een aaneenschakeling van afkickopnames in instellingen begint. Verslaving gaat bij Susan over in een Korsakov-achtige dementie. De verteller is inmiddels in het tweede deel op de jij-vorm overgegaan, vanaf het moment, dat hij Susan verraadt door haar aan te bieden huur te betalen, net als de andere huurders, wat ze woedend weigert aan te nemen. Met zelfreflectie probeert hij ‘het verhaal van hun beiden’ nog eens te herbeleven, en zich als het ware uit te leggen hoe het misging. Zijn leven bestaat uit herinneringen ophalen, nadenken over de mogelijk vervormingen van het geheugen, en aforismen verzamelen over de liefde. Hij biecht de momenten van lafheid in zijn hele leven op, en somt op hoe hij de schijn ophield door met zijn ‘hospita’, dan wel ‘tante’, soms zelfs ‘oma’, de instellingen af te lopen zonder aanvankelijk de waarheid over haar drankmisbruik te durven zeggen. In het 3e deel spreekt de verteller niet meer tot- maar over zichzelf, alsof hij in de derde persoon leefde.
Julian Barnes staat weliswaar bekend als een meester in het hanteren van de onbetrouwbare verteller, maar in dit boek lijkt de verteller hooguit jong en onbezonnen aan het begin van het verhaal, terwijl hij in het tweede en derde deel zich doet kennen als een geloofwaardig, erudiet persoon die reflecteert over het verschijnsel liefde. Of toch niet? Ook een erudiet verteller kan door blinde plekken een onbetrouwbaar perspectief geven. De lezer verwondert zich bijvoorbeeld als Paul, zijn jarenlange rechtenstudie ten spijt, de advocatuur zomaar inwisselt voor het meer bevrediging gevend beroep van bureaumanager, waarbij hij er niet tegen opziet om af en toe het koffieapparaat te verversen. Het beroep van bureaumanager biedt bovendien al gauw uitzicht op een buitenlandse carrière, al noodzaakt die hem wel, zoals hij het zelf noemt, om Susan ‘terug te geven’ aan een van de dochters, omdat hij helaas nu geen tijd en geld heeft om bij te dragen aan Susans verzorging. ‘Als een pakketje?’ vraagt Joan als hij het haar opbiecht, en de lezer realiseert zich, dat de portee van deze vraag niet tot Paul doordringt. Nog meer op de hoede wordt de lezer als Paul, na als bureaumanager goed geboerd te hebben, van zijn spaargeld in een ingeving een zuivelfabriekje koopt, omdat het directeurschap daarvan hem wel aantrekt. Dat hij van zijn geld voor Susans oude dag had kunnen zorgen komt niet meer in hem op. In een paar zinnen schetst de verteller hoe het fabriekje schijnbaar vanzelf, maar dankzij een manager draait als een tierelier, zodat voor hem de rol overblijft om als vrijwilliger, met geruite pet en leren schort, zijn geitenkaasjes op markten aan de man te brengen, te midden van de scones, jams en taartjes van plaatselijke oudere huisvrouwen. Meer reflectie dan dat Paul het met deze oudere dames zoals altijd uitstekend kan vinden, zit er niet in. Heeft Paul alleen een blinde vlek voor eigen grillige carrière of toch ook voor z’n relatie met Susan?
Natuurlijk gaat die relatie hem niet in de koude kleren zitten, maar hij slaat zich erdoor. Tegen de verpleging speelt Paul bij z’n bezoekjes mooi weer, als Susan hem aanklaagt als ‘een gemene wegblijver’. De ‘gemene wegblijver’ Paul haalt met een gezicht van ‘triest hè’ zijn schouders op tegen de verpleging, die natuurlijk in de onschuld van deze zo veel jongere ‘neef’ of ‘pleegzoon’ gelooft. Omdat hij beseft dat hij haar ‘in haar bitterste nood’ verraden heeft begrijpt hij ook, waarom Susan hem misschien dan wel niet herkent, maar hem wel uit de hoogte behandelt. Wat kan hij ervan zeggen: hij ziet wel in, dat hij altijd al laf is geweest, en dat zijn verraad van Susan deels uit lafheid en uit zelfbescherming is voortgekomen.
Susan had voorspeld dat hij als iedereen ooit zijn eigen act zou opvoeren en inderdaad was zijn act geworden die van de eeuwige vrijgezel, die van iemand die nooit – niet echt, niet oprecht – verliefd was geweest. Die act was ‘tot ontwikkeling gekomen zonder dat hij er echt erg in gehad had’, maar waar de verteller helemaal geen erg in heeft gehad, is dat hij is gaan geloven in zijn act van pleegzoon, huurder, neef, en nee nooit in die van geliefde. Paul realiseert zich wel, als hij na 20 jaar reizen is Engeland is teruggekeerd, hoe Susan gelijk had, dat iedereen een liefdesverhaal heeft, of het nu een fiasco was, nooit van de grond kwam, of alleen maar in het hoofd zat: ook zijn liefde voor Susan is zijn enige verhaal. Maar waar de verteller weinig aandacht voor heeft zijn de andere liefdesverhalen die te maken hebben met het zijne. Voor dat van ‘Meneer O.B.’, die Susan nog op zijn knieën gesmeekt heeft om terug te keren, heeft hij nog wel enige aandacht. Wat niet geldt voor dat van Susan zelf, wier liefdesverhaal Pauls voorstellingsvermogen te boven gaat. Hij heeft berouw en schuldgevoel, maar op de laatste bladzij bij het afscheid van de stervende Susan komt toch al gauw de vraag op hoeveel benzine er nog in de tank zit voor de terugtocht. Háár enige verhaal is niet tot hem doorgedrongen.
Ellen Krol
Julian Barnes – Het enige verhaal. Vertaald door Ronald Vlek. Atlas Contact, Amsterdam. 280 blz. € 19,95.