Met ingang van het schooljaar 2018 is de kennis van de literatuur voor 1880 facultatief voor tweedegraads leraren. Dat betekent dat leraren die van de ene lerarenopleiding komen nog wel weten wie Multatuli is en dat het Vondelpark niets met vondelingen te maken. O Voor alle geïnteresseerden in de Nederlandse taal en docenten Nederlands: dit is het verhaal hoe er toch ruimte kwam voor Bredero in havo-4.

‘Al ziet men de lui, men kent ze nog niet’

‘Afgelopen jaar was het een feestjaar,’ begin ik de les. De leerlingen kijken mij verbaasd aan. Ze hebben geen idee wat er gevierd werd. Ik laat een afbeelding zien van Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585-1618). Het Bredero-jaar is aan hen voorbij gegaan. Dit is het cruciale moment: de naam klinkt statig, de foto ziet er ouderwets uit, maar zijn verhalen zijn het waard om verteld te worden. Vol vuur begin ik.

In de tijd dat Amsterdam een wereldstad begon te worden, waren er mensen die je nu ook tegenkomt. Mensen die op zoek zijn naar macht en geld. Hoe denk je anders dat in die tijd dure grachtenpanden gebouwd konden worden? Lang niet alle mensen verdienen dat geld op een eerlijke manier. Je kent ze wel. Van die mensen die vals spelen tijdens een potje kaarten door hoekjes om te vouwen of je te bedriegen waar je bijstaat. De jonge Bredero zag het en bespotte deze ‘goudzoekers’ in zijn wereldberoemde toneelstuk: De klucht van de koe (1612).

De grap van het toneelstuk is te flauw voor woorden: een handige dief ontsteelt een goedgelovige boer zijn prachtige, vetgemeste koe en weet de sukkel door vlotte praatjes zo ver te krijgen dat deze het beest voor hem op de markt verkoopt. Het zijn echter de personages die de pubers aan het lachen krijgen. Dankzij Bredero’s schrijfstijl worden het echte karakters die oude tijden laten herleven. Waardin Giertje typeert bijvoorbeeld het dominante en overspelige beeld van de vrouwen. Het publiek zal zich ook hebben herkend in de ‘straattaal’ die Bredero uniek maakt. Scheldpartijen en vunzige passages worden niet geschuwd. Een dief als held maakt deze schrijver nog rebelser en aansprekender.

In mijn ogen bestaat het schoolvak Nederlands voor zulke verhalen. Het leent zich uitstekend voor de didactische driesprong van Moseley et al. (2005): voelen, vatten en verwerken. Bij het verwerken ontstond het grootste leerplezier. De keuze bestond uit het doen van onderzoek of het herschrijven van een scène in eigen dialect. Unaniem werd er gekozen voor de laatste optie. Zonder dat leerlingen het doorhadden werden lees-, schrijf- en spreekvaardigheid geïntegreerd met literatuur in historische context. Op deze manier kwam er ruimte vrij voor vakinhoud, terwijl de vaardigheden onderwezen bleven. Zomaar een Grote Opdracht bij een simpele klucht. Het kan: meer vakinhoud én vaardigheden waardoor het schoolvak Nederlands vernieuwend, aantrekkelijk en betekenisvol wordt.

Een van de slotakkoorden wil ik u niet onthouden. Het werd met verve ten tonele gebracht in het Staphorsters, inclusief bijpassende koe-geluiden.

Kloas (zoontje van de boer): ‘Moe is kats van de wieze. Oeze koe ies vut. Ik dinke dat ee ejat ies.’
De boer: ‘Wel deksels, wie hev mie det e’flikt. Noo hei’ de bokk’n an’t driet’n. Doe me’es eem’n pilsie an. Ai’t niet vuer me kèr ebt, meuj flink zoep’n.’

Anne-Marie Heideveld

Deze rubriek staat open voor iedereen die een stuk wil schrijven over een literair werk voor 1880. Mail: info@tzum.info. Kijk voor andere afleveringen hier.

Afbeelding via Het Rijksmuseum.