Interview: Karel ten Haaf (1962 – 2019) – ‘Ik wil in mijn poëzie graag ook de gewone man het woord geven’
‘Ik wil in mijn poëzie graag ook de gewone man het woord geven’
Op 17 mei overleed dichter-schrijver Karel ten Haaf. In januari 2015 interviewde Ronald Ohlsen hem over zijn poëzie.
Wat is volgens jou een goed gedicht?
Een goed gedicht is een gedicht dat blijft hangen. Ofwel doordat er een mooie zin in zit zodat je denkt, dat is goed geformuleerd. Ofwel doordat je erover gaat nadenken omdat er op een andere manier naar de dingen wordt gekeken dan je gewend bent. In een écht goed gedicht gebeurt dat allebei. Dan word je geraakt door de schoonheid van de taal én je wordt geprikkeld tot nadenken. Literatuur geeft weer wat er op een bepaald moment gedacht wordt in de maatschappij. Als mensen over dertig, veertig jaar dingen van nu lezen, krijgen ze een idee van wat er leefde in onze samenleving. Behalve van de politieke en economische geschiedenis, waarover je op school het een en ander leert, krijg je dankzij de literatuur ook een beeld van de ideeëngeschiedenis. Meestal is in gedichten de sociale bovenlaag aan het woord. Ik wil in mijn poëzie graag ook de gewone man het woord geven en daarom houd ik er erg van om zinnen of kleine stukjes tekst uit de ons omringende werkelijkheid te isoleren en te verwerken in een gedicht.
Kun je zeggen dat jouw gedichten ergens over gaan?
Ik probeer mijn gedichten over het leven te laten gaan. En dan niet zozeer over de grote levensvragen. Ik probeer het leven zélf te boekstaven. Ik wil de dingen ook relativeren en niets relativeert beter dan humor. Dichters worden vaak gezien als mensen die bij wijze van spreken wat lopen te rijmen in achttiende-eeuwse kostuums met een pruik op hun hoofd en die geen idee hebben wat het leven inhoudt. Ik ben vanaf het begin mijn gedichten in cafés gaan voordragen. Val je mensen, die daar midden in de nacht wat zitten te zuipen, lastig met gedichtjes dan letten ze niet op, tenzij je met leuke oneliners komt. Ik heb altijd willen laten zien dat poëzie ook leuk kan zijn.
Veel van je gedichten gaan over erotiek. Wat betekent erotiek voor jou?
Ik ben er niet de hele dag mee bezig, maar erotiek is natuurlijk een enorm belangrijke drijvende kracht. We blijven simpelweg bestaan doordat er voortplanting plaatsvindt. Ik ben van jongs af aan geïntrigeerd geweest door seksualiteit. Wat me vooral zo fascineert is dat iedereen er wel op de een of andere manier mee bezig is, maar dat er nog altijd zo’n taboe op rust, zelfs na de seksuele revolutie van de jaren zestig. Ik begrijp niet waarom er nog steeds zoveel ophef ontstaat als een dichter in zijn blote kont op de achterkant van zijn boek te zien is of als een schrijfster allemaal selfies maakt van haar blote borsten. Wat is er zo bijzonder aan dat iemand zijn lichaam laat zien, terwijl onze maatschappij inmiddels doordrenkt is van seks?
Weet je nog wanneer je begon met het schrijven van gedichten?
Mijn eerste gedicht maakte ik toen ik zestien was. Het was getiteld ‘Ode aan Martin’ en ik schreef het min of meer voor de grap. Het ging over een jongen met flaporen en een slecht gebit. Een vriend van mij heette Martin. Ik liet hem dat gedicht lezen en hij werd ontzéttend kwaad, terwijl het gedicht duidelijk niet over hém ging. Ik dacht toen, als je dát met woorden kan bereiken, dan ga ik maar eens wat meer proberen.
Welke dichters hebben jou beïnvloed?
Toen ik een jaar of vijftien was, had ik de bibliotheek van Bloemendaal helemaal uit. Ik werd toen lid van de bibliotheek van Haarlem. Je mocht daar maximaal vier romans meenemen. Het was nogal een eind fietsen en ik vond vier boeken wat weinig voor zo’n lange reis. Ik begon dus ook poëzie te lenen. Eerst las ik vooral bloemlezingen omdat ik geen idee had van wat er allemaal te koop was, maar na verloop zaten er steeds vaker ook bundels in mijn tas. De Vijftigers vond ik geweldig met dat grote gebaar, maar ook Vestdijk, en dan juist vanwege zijn subtiliteit. Later pas ontdekte ik Vaandrager. Die isoleerde stukjes werkelijkheid en maakte er poëzie van. Dat vond ik geweldig.
Waarom moeten mensen meer gedichten lezen?
Omdat je door het lezen van één gedicht kunt ontdekken hoe iemand anders naar de wereld kijkt. En dat kan nooit slecht zijn. Je kunt het idee van een gedicht verwerpen, maar dan heb je er wél over nagedacht. Ik denk dat het heel belangrijk is om van zo veel mogelijk mensen te vernemen hoe ze naar de wereld kijken.
Hoe zie jij de toekomst van de poëzie?
De poëzie gaat gewoon door. Maar je moet erin investeren om er iets van te kunnen begrijpen; je moet van taal houden, je moet taalgevoel hebben, je moet ervan houden om over het leven na te denken. Er zijn niet veel mensen die dat allemaal in zich hebben. Het zal dus wel een kunstvorm voor een kleine groep blijven. En dat is niet erg, hoewel ik natuurlijk ook liever zou zien dat iedereen mijn gedichten uit het hoofd kende.
Ronald Ohlsen
Een uitgebreidere versie van dit interview verscheen in STAD magazine voor Groningen 2e jaargang nr. 6, februari/maart 2015.
(foto: CP)