Interview: Mira Feticu over Al mijn vaders
‘Dit boek is geen autobiografie, maar wel een zelfportret’
Mira Feticu (1973) keert met haar nieuwste roman Al mijn vaders terug naar het thema van haar eerste twee in het Nederlands geschreven boeken Lief kind van mij en De ziekte van Kortjakje. Een vrouw vervreemdt van zichzelf in een andere cultuur, smacht naar oprechte liefde. De herinneringen aan haar jeugd onder de communistische dictatuur in Roemenië, aan misbruik, verwaarlozing, aan het gevoel een buitenstaander te zijn, beïnvloeden nog steeds, of eigenlijk steeds meer het dagelijkse leven. En tegelijk is juist dat ‘buitensporige’, haar intelligentie, haar ongekende invoelingsvermogen op het gebied van taal, van literatuur – datgene waardoor ze in haar geboortedorp werd verguisd, werd gezien als een zonderling – haar houvast, haar reddingsboei. De hoofdpersoon in Al mijn vaders heet toevallig ook Myra en scheert derhalve dicht langs het leven van de schrijfster zelf, die geboren is in Breaza in Roemenië. Juist door die lichte kanteling is het verhaal nog meer confronterend, omdat het is ontdaan van sentimentaliteit. Het is de oprechtheid die echte literatuur nodig heeft. De schrijfster die haar ziel toont.
Het is juist de vorm die deze reprise echt laat gloriëren. Al werd in de voorganger Tascha, met de Europese kunstroof als onderwerp, ook publicitair een geslaagd project, eveneens adequaat gebruik gemaakt van de spleen van de vertelster. In Al mijn vaders valt door het gebruik van de kringen uit De hel van Dante alles op z’n plaats. Er gaat een zekere bevrijding uit van het boek.
‘Ik gebruik mijn liefde voor Dante. Je hebt negen kringen in Dante’s Inferno. In het Roemeens zeg je overigens cirkels. Van de minste zonde tot aan de ergste verraders, die zich in de negende cirkel bevinden. Het is voor mijn personage een troostrijk systeem. Alle daders zitten op hun plek. Het zorgt ervoor dat zij een obsessie krijgt voor Dante in haar “nieuwe Europa”, die van het westen, waar Dante eigenlijk niet meer gelezen wordt. Ik heb sowieso een grote liefde voor de klassiekers. Boeken komen voort uit boeken en daarom wil ik altijd iets doen met de boeken die mij gelukkig hebben gemaakt, die me geraakt hebben, gevormd, die mijn vrienden zijn. Het klinkt als een cliché, maar is daarom niet minder waar: met boeken ben je nooit eenzaam. Ik las onlangs een gedichtenbundel over de strijders bij Homerus. Wanneer ik zoiets had kunnen maken, was ik volmondig gelukkig geweest in dit leven. Ik wil de rijkdom die ik dankzij de literatuur heb ervaren, graag via mijn boeken delen. Ik kan van een passage, van een enkele zin in een boek gelukkig worden, zoals ook van de zon, de zee, een bloemenpracht. Het is niet rationeel uit te leggen, maar dat is het cadeau dat ik van het leven gekregen heb. Ik ben geen modelvrouw, geen perfecte moeder, maar ik kan lezen en de literatuur voelen.’
Mira Feticu heeft in deze roman haar toch al subtiele taalgebruik nog verder verfijnd. Het is wat je wel vaker ziet bij mensen die als volwassenen in een andere cultuur, in een andere taal worden ondergedompeld. Er ontstaat een nieuw heel eigen idioom. Poëtisch, feeëriek en tegelijkertijd heel krachtig, heel robuust. Haar proza heeft internationale allure, is vergelijkbaar met dat van haar collega ex-Roemeense, Nobelprijswinnares Herta Müller. Zeker wat betreft taal en opbouw.
‘Het is waar dat je uitdrukkingen, zegswijzen, woorden uit je moedertaal als het ware in de nieuwe taal injecteert. Dat gebeurt heel organisch. Ik schrijf in het Nederlands. Toen ik hier in Nederland kwam, had ik geen publiek meer. Ik heb Nederlands geleerd om weer literatuur te kunnen maken. De literatuur is mijn eerste en enige echte taal. Ik moest mijzelf eerst hervinden. Dat was een lang proces. Ik werd iemand anders door de nieuwe werkelijkheid, leek niet meer op degene die in Roemenië twee boeken had geschreven. Ik hang tussen twee culturen in, ben een niche. Dat geeft je de kans om met iets nieuws te komen. Ik denk dat mijn kracht juist zit in mijn zwakte. De afwijkende stijl, het gebruik van veel beelden. Toen ik herbegon met schrijven, heb ik met mijzelf afgesproken dat Nederlands mijn schrijftaal, mijn literatuurtaal zou worden. Ik weet niet of ik in het Roemeens nog literatuur zou kunnen, zou willen schrijven. Ik telefoneerde onlangs met iemand in Roemenië. Hij vertelde iets moois en na afloop van bijna elke zin zei ik: “spannend”. Daar begreep hij natuurlijk niets van. Ik denk in het Nederlands, mix de talen vaak, heb er eigenlijk een goulash van gemaakt. In mijn columns voor de Haagse lokale krant gebruik ik vaak Roemeense uitdrukkingen. Soms kun je met een perspectief uit een andere taal een bepaalde werkelijkheid net iets beter aanduiden.’
Mira Feticu zet en passant een ontluisterend beeld neer van hoe stereotiep er tegen Oost-Europa en Oost-Europeanen wordt aangekeken. In die zin is Al mijn vaders ook een oproep voor verdraagzaamheid, voor genuanceerdheid.
‘Ik heb veel reacties gekregen op mijn analyse van de westerse manier van kijken naar het oosten, naar de manier waarop men denkt over vrouwen uit Midden- en Oost-Europa. Ik heb met graagte die spiegel voorgehouden. Een mevrouw vertelde me dat haar adem stokte na het lezen van dat hoofdstuk. Het westen praat voornamelijk in clichés over dat soort landen, over dat soort mensen. Het is hard, bitter, met een hoop cynisme geschreven. Het is de werkelijkheid van mijn personage. Je moet als schrijver eerlijk zijn met jezelf, maar ook met betrekking tot je protagonisten. Zo zijn ook de masturbatiescènes spijkerhard. Ik wilde laten zien hoe Myra zichzelf pijn doet, een paar seconden geluk wil proeven. Het is een misbruikt meisje. Misbruikte mensen hebben veel zelfhaat. Je hele leven moet je werken om van jezelf te leren houden. Ik heb het boek geschreven om afstand te nemen van mijn verleden. Om te laten zien dat ik, dat een mens, veel meer is dan een slachtoffer. Ik hou niet van slachtoffers, heb mezelf nooit zo gezien. Het is veel complexer. Daarom gebruik ik het afgebakende kader. Het is het leven van de vrouw, maar tegelijkertijd viert het boek ook het leven in het algemeen, de schoonheid ervan. Het is veel meer dan de ellende die je mee hebt gemaakt. Er is zo veel moois, niet in de laatste plaats de taal. De taal staat boven alles, zeg je in het Roemeens. Ik worstel ermee, maar het is tegelijkertijd zo mooi, dat je het idee hebt dat je met een engel in gevecht bent. De taal was in Roemenië mijn kroon. Ik merkte heel snel dat ik goed kon praten, vertellen. In het dorp werd ik daarom verguisd, maar het zorgde er wel voor dat ik mijn weg kon vinden. Dat ik kon leren, naar de universiteit gaan, bij de radio kon gaan werken. En toen moest ik de taal achterlaten.’
Mira geeft een mooi voorbeeld van het stereotiepe denken. Haar voormalige werkgever verlangde dat de columns die zij schrijft voor de lokale Haagse krant voor publicatie zouden worden voorgelegd. Toen ze het woord ‘censuur’ in de mond nam, werd dat weggewimpeld met iets in de trant van dat het een typische reactie was van iemand die onder het communisme heeft gezucht.
‘Dit boek is geen autobiografie, maar wel een zelfportret. Ik geef de vrijheid aan de lezer. Ze mogen echt denken wat ze willen. Je gebruikt je woorden, je stijl, je compositie om je helemaal te geven. En dat volstrekt zich het wonder van de literatuur. Tot nu toe heb ik gelukkig heel slimme lezers gehad, die de tweedeling tussen Mira de schrijfster en Myra het personage goed kunnen duiden, die de sleutels van het boek hebben gevonden. Ik wilde via mijn personage laten zien wie ik ben. Dit is mijn stem. Daarom heb ik een zwak voor dit boek.’
Daarnaast laat Mira Feticu ook de mannen rond Myra aan het woord. De ex-man waarmee ze weer wil trouwen, haar chef bij de universiteit.
‘Ik vind dat je alle kanten van een verhaal moet belichten. De waarheid is een diamant met vele facetten. Daar kun je als schrijver het licht door laten vallen. Het zijn behoorlijk perverse types, de een op een bepaalde manier nog lelijker dan de ander. Lelijk in de overdrachtelijke zin. Een van die twee mannen is eenvoudigweg niet in staat om haar te begrijpen, dat maakt hem toch minder erg. Dit soort mensen zijn in haar leven gekomen. Dat is de pech van Myra. Maar toch houdt ze van haar man, wil met hem hertrouwen. En natuurlijk hebben de twee elk ook hun eigen gelijk. Wanneer je alle kanten van een verhaal vertelt, zorgt dat als vanzelf voor nuance. Ik wilde daarnaast laten zien dat zij zelf ook heeft bijgedragen aan haar eigen pech, dat ze zichzelf ook niet helpt om eruit te komen. Ze is slecht in verwerken, net als ik overigens. Zonder verwerking kan je niet door. Ja, en dan is er nog een vierde perspectief. Dat van het huisdier, een reu, heel sensitief. Man en vrouw gaan eigenlijk aan hem voorbij. Hij heeft ook zijn eigen waarheid. Ik heb een bijzondere relatie met dieren, met mijn hond. Hij weet precies wanneer ik een klein beetje hoger praat. Is eigenlijk heel subtiel, voelt emoties heel direct aan.’
De titel spreekt boekdelen.
‘Dimitri Verhulst vroeg aan mij waarom heb je het niet Mijn vaders genoemd? Maar dat woordje “Al” is juist heel belangrijk. Het maakt het geheel breder, je betrekt alle “oompjes” er ook bij. Anders denk je bijvoorbeeld alleen aan een biologische vader en een stiefpapa. Het is de stem van Myra. Ik wist de titel al voordat ik begon te schrijven, ben er eigenlijk vanuit gegaan. Er staan ook brieven in het boek, wilde aan de kleine Myra schrijven. Een paar jaar geleden had ik last van het kind in mij. Het begon mij allerlei dingen te vertellen. Ik ben naar een psycholoog gegaan en die zei dat het mooi was dat ze tegen mij praatte. Ik had er geen tijd voor, maar kennelijk vond het kind dat ik daar tijd voor moest maken. Er werd mij gevraagd om PIJN niet met grote letter te schrijven. Het zou iets voor soaps zijn, maar ik zie dat meer als iets van Emily Dickinson. Het is ook een boek over allerlei soorten pijn, letterlijk en overdrachtelijk. Wat het met iemand doet als je het niet kan verwerken. Wanneer je zo veel pijn hebt, dat je gewoonweg niet verder kunt. Wanneer de pijn je hele leven lang je zus is, krijg je er een dikke relatie mee. André Gide heeft het zo mooi gezegd: de huid is het diepste wat we hebben. Ook van die aanrakingen moet je zien te herstellen. Als je als kind iets traumatisch hebt meegemaakt, heb je veel liefde nodig. En die kun je niet alleen met mensen beleven, maar ook met boeken. Eigenlijk heb ik de meest pure erotische relatie alleen met de literatuur. Ik heb wel een lieve man. We zijn niet voor niets voor de tweede keer getrouwd. In mijn kindertijd waren de bloemen mijn troost. Ik ontsnapte uit het huis waar ik werd geslagen en ging naar de bloeiende velden. Ach, ik ben een boerin, geboren in een dorp, zit nog steeds graag met mijn handen in de aarde. Ik heb het nodig om de grond onder mijn voeten te voelen. Ik wandel en ren graag.’
De taal heeft altijd het laatste woord. Al mijn vaders is een caleidoscopisch werk, een dagboek van de literatuur.
Guus Bauer
Mira Feticu – Al mijn vaders. Jurgen Maas, Amsterdam. 232 blz. € 20,95.