Recensie: Albert Cossery – Grote dieven kleine dieven
Stijlvol passief verzet
Je mag zoveel lezen als je wilt, af en toe leer je toch nog eens een schrijver kennen van wie je je afvraagt hoe het mogelijk is dat hij al die jaren aan je aandacht kon ontsnappen. De verfranste Egyptenaar Albert Cossery (1913-2008) is er zo een. Uitgeverij Jurgen Maas publiceerde onlangs Grote dieven kleine dieven, het laatste boek dat de schrijver nog afwerkte. Die uitgave is geen primeur, want in het verleden verschenen al vier van zijn romans in het Nederlands. Helaas zijn die nog amper verkrijgbaar, dus het is een uitstekende zaak dat Cossery met Grote dieven kleine dieven weer onder de aandacht komt.
Een intrigerende figuur was hij ongetwijfeld, deze ‘Voltaire van de Nijl’ zoals hij werd genoemd, een echte romanheld in levenden lijve zelfs. In 1913 werd hij geboren in een welgesteld Egyptisch gezin. Caïro was toen een kosmopolitische stad en Cossery ging er naar een Franse school. In de jaren dertig ging hij rechten studeren in Parijs, maar dat mislukte. Tijdens de oorlogsjaren werkte hij nog even als steward op een pakketboot van Egypte naar New York, maar toen hij na de publicatie van zijn eerste roman door Albert Camus bij een Franse uitgever werd aanbevolen, vertrok hij voorgoed naar de lichtstad. Hij nam er een kamer in het legendarische hotel La Louisiane, midden in het Quartier Latin, waar het destijds wemelde van kunstenaars en intellectuelen als Sartre en de Beauvoir, en het nachtleven bruiste. In dat bescheiden hotel had Cossery het uitstekend naar zijn zin: hij zou er ruim zestig jaar lang blijven wonen tot hij overleed.
Het Café de Flore was nog geen ordinaire toeristenval, maar een plek waar druk werd gediscussieerd door de plaatselijke intelligentsia. Cossery liet zich het Parijse bohemienleven welgevallen, ging er prat op dat hij nooit voor de middag opstond en vulde zijn dagen met flaneren en horecabezoek. Schrijven deed hij ook, maar haast had hij niet: zo nodig nam hij rustig de tijd om een week na te denken over een paar zinnen. Dat merk je aan zijn eerder korte romans, die zich laten kenmerken door uiterst precies geformuleerd proza met heerlijke droge humor en zorgvuldig opgewreven zinnen, pittig gekruid met bruisende Arabische uitdrukkingen en verwensingen. In het Nederlands is dat uiteraard ook de verdienste van de puntgave vertaling van Mirjam de Veth. Het is overigens een genoegen om online filmpjes te bekijken waarin Cossery wordt geïnterviewd: de elegante man sprak gedistingeerd, foutloos Frans met een licht Arabische tongval en had een heerlijk gevoel voor ironie en understatement.
Grote dieven kleine dieven speelt zich af in Caïro – naar eigen zeggen wilde Cossery zijn Franse collega’s niet het brood uit de mond nemen door over Parijs te schrijven. De toonzetting is meteen raak:
De mensenmenigte die zich in een nonchalant zomers slentertempo over de verzakte trottoirs van de duizend jaar oude stad al-Kahira voortbewoog, schikte zich kennelijk onaangedaan en zelfs met een zeker cynisme in de gestage, onstuitbare stedelijke vervuiling. Het leek wel of al die stoïcijnse wandelaars op hun onvermoeibare tocht in de gloeiende lawine van de smeltend hete zon op goede voet stonden met de onzichtbare vijand die de fundamenten en de structuren aanvrat van de eens zo schitterende hoofdstad.
Een van de ‘rondlummelende’ Egyptenaren in die massa op het Tahrirplein – jawel, het plein dat beroemd werd door de Arabische Lente – is Oessama, een goedgeklede, sluwe zakkenroller, een typische antiheld van Cossery, voor wie ‘ostentatief berooid zijn een onomstotelijk teken van ware grootheid’ is. Dieven, hoeren en andere verschoppelingen worden met veel sympathie beschreven, de echte schurken staan niet onder, maar boven aan de sociale ladder. Van zijn uitkijkpost, ‘waar hij gesterkt werd in zijn vaste overtuiging dat de wereld tot in het oneindige kan blijven voortbestaan in chaos en anarchie’, daalt Oessama af naar de nauwe straatjes van de Egyptische hoofdstad, vat post bij een chique ‘notabelenclub’ en steelt de portefeuille van Soelaiman, een louche vastgoedontwikkelaar.
Daarin vindt hij een compromitterende brief waaruit blijkt dat zijn slachtoffer, die er geen graten in zag als zijn flatgebouwen na enkele jaren instortten omdat hij op bouwmaterialen had bespaard, banden had met een broer van de corrupte minister van Openbare Werken. Oessama kan niet met die brief naar de regimepers en zoekt zijn ‘leermeester’ Nimr op, een man met een hoogst interessante kijk op diefstal: ‘voor hem was het een rechtvaardige terugvordering van het wisselgeld door de armen in een wereld waar grote dieven aan de top van de maatschappelijke ladder ongestraft hun zakken vullen’. Samen zoeken ze een dissident op, een trotse, maar berooide journalist die na een gevangenisstraf in arren moede een mausoleum in de Dodenstad betrekt, waar trouwens in werkelijkheid nog steeds mensen wonen. Er wordt een ontmoeting met Soelaiman geregeld, maar die draait anders uit dan verwacht…
Nu lijkt het voornemen dat Cossery met veel van zijn personages deelde om zo weinig mogelijk te werken en zich schijnbaar passief op te stellen op het eerste gezicht te wijzen op een gebrek aan ambitie, maar als je er even bij stilstaat, is het paradoxaal genoeg bijzonder ambitieus. Cossery was geen doelloze leegloper of luie donder, maar pleegde op zijn manier een vorm van passief verzet, was ‘een mens in opstand’ zoals Camus dat noemde: hij stelde zijn leven in dienst van de literatuur en was veeleer flegmatisch, stoïcijns en zelfs onthecht. Dat blijkt ook uit zijn antimaterialistische houding: Cossery’s volledige hebben en houden paste in één koffer. ‘Nietsdoen stelt de mens in staat te observeren en na te denken. Cossery’s oeuvre is een pleidooi voor lucide nietsdoen,’ stelt Mirjam de Veth terecht in haar uitstekende nawoord.
Laten we tot slot de stille wens uitspreken dat de rest van Cossery’s romans ook weer in het Nederlands beschikbaar worden. Wie het Frans machtig is, kan gelukkig wel nog zonder veel moeite zijn tweedelige verzameld werk te pakken krijgen bij een degelijke Franstalige boekhandel waar men nog het fatsoen en de goede smaak heeft om geen piramides te bouwen van met schreeuwerige stickers ontsierde bestsellers en écht goede boeken altijd voorradig worden gehouden. Het zou Cossery misschien nog een minzame glimlach kunnen ontlokken als hij zijn eigen werk daar tussen dat van andere grote schrijvers kon zien staan.
Daan Pieters
Albert Cossery – Grote dieven kleine dieven. Uit het Frans vertaald en van een nawoord voorzien door Mirjam de Veth. Jurgen Maas, Amsterdam. 132 blz. € 18,95.