Recensie: Harry Mulisch – Hoogste tijd
Totale overgave van de lezer aan de schrijver vereist
Als er zoiets bestaat als het volmaakte kunstwerk, dan is het misschien de droom die ons ’s nachts bezoekt en waarvan de dromer zowel de schepper als de toeschouwer is. De droom is de allerindividueelste verbeelding van de werkelijkheid, impressie en expressie tegelijkertijd, een illusie die op het moment dat de droom zich voordoet niet zozeer een werkelijkheidservaring bewerkstelligt als wel de werkelijkheid is.
Geen enkele kunstuiting kan het effect van de droom evenaren: alleen hier kan het ogenblik samenvallen met de eeuwigheid, de tijd krimpt in en dijt uit, decors verschijnen en verdwijnen in onwaarneembare vloeiende bewegingen. Maar ook is niets vluchtiger dan de droom – en niets trekt een kleiner publiek. Vaak herinnert de dromer zich niet eens gedroomd te hebben, en toch heeft hij de liefde bedreven en gemoord, toch is hij achtervolgd en in oneindige diepten gestort.
Het is geen toeval dat deze overwegingen zich opdringen na lezing van Hoogste tijd, de nieuwe, 351 bladzijden tellende roman van Harry Mulisch. De droom speelt daarin immers een vooraanstaande rol, en in het verlengde daarvan de illusie in het algemeen. Zelfs laat Mulisch herhaaldelijk zien dat ook zijn roman illusie is: een lang citaat is hier noodzakelijk.
…wij staan machteloos. Hij [dit is de hoofdpersoon] is onbereikbaar, hij zit in de diepte van zijn verhaal gevangen als iemand in een andere tijd. Ja, wat is hier eigenlijk aan de hand. Waar hebben wij ons mee ingelaten? Misschien zegt iemand, dat de mond die dit vraagt toch wel de laatste is die dit vragen mag: als iemand het weet, zal hij het toch moeten zijn. Helaas! De verteller en de luisteraar staan samen tegenover het vertelde, zij moeten elkaar goed vasthouden, want zij zijn even kwetsbaar. De verteller schept het vertelde zo min als de luisteraar dat doet, maar het vertelde schept aan de ene kant de verteller en aan de andere kant de luisteraar: zoals het kind pas de moeder en de vader doet ontstaan. De verteller is de moeder, de luisteraar is de vader, – en wat is het ouderschap anders dan een onafgebroken staat van gemeenschappelijke doodsangst?
Het verhaal is doorspekt van dit soort passages, waardoor Hoogste tijd een roman is van dubbele bodems – bodems, omdat dit ook in andere opzichten niet het eenduidige boek is dat Mulisch’ succesroman De aanslag wél is. Als je het ingewikkeld wilt zeggen (en dat is in dit geval wel geoorloofd, omdat Hoogste tijd een ingewikkelde roman is), zou je kunnen opmerken dat het boek gaat over de illusie van de illusie – of de illusie in de illusie.
De vraag is of de tweede illusie de eerste niet opheft. Maar ook kan de vraag worden gesteld of een illusie wel geworteld kan zijn in iets anders dan de werkelijkheid.
Dit thema is niet nieuw in het werk van Harry Mulisch, de enige auteur die me zo snel te binnen schiet die een roman (De verteller) liet volgen door een omvangrijk commentaar op die roman (De verteller verteld). Nu vallen roman en commentaar samen in één boek.
Mulisch doet zijn uiterste best om het werkelijkheidsgehalte (althans de illusie daarvan) zo groot mogelijk te laten zijn. Hij introduceert een hoofdfiguur, een verlopen acteur, die lid is van de beroemde Bouwmeester-dynastie. Deze Willem (Uli voor bekenden) Bouwmeester, 78 jaar oud, heeft het in tegenstelling tot zijn familieleden nooit verder gebracht dan onbeduidende rollen in onbeduidende revues en operettes. Na de oorlog kon hij zijn carrière wel vergeten, omdat hij in 1943 en 1944 nog in Duitsland optrad. Hij werd regisseur van amateurtoneelgezelschapjes en nadat hij zich als zodanig onmogelijk had gemaakt, verdiende hij zijn brood als exploitant van een louche artiestencafé.
Als de lezer met hem kennismaakt, woont hij met zijn zuster Berta in Lelystad: ‘Een kleinburgerlijke suite, in een nieuwbouwwijk. Het is de eerste dag van de herfst, een donker uitgelichte, stormachtige ochtend (maar het waait bijna altijd in de polder), en een dikke vrouw van in de zeventig gooit een brief over de krant die haar broer zit te lezen in zijn fauteuil bij het raam.’
Het is deze brief die nog één keer een storm doet oplaaien in het leven van Uli Bouwmeester: hem wordt gevraagd de hoofdrol te spelen in het toneelstuk Noodweer dat het Auteurstheater van zins is op te voeren. Het wordt meteen ingewikkeld: de hoofdfiguur van de roman wordt de hoofdrolspeler van een toneelstuk dat alleen in die roman bestaat, en die hoofdrol bestaat eruit dat hij een acteur speelt, Pierre de Vries, die in diens afscheidsvoorstelling, in 1904, de hoofdrol speelt in het stuk De storm van William Shakespeare.
Om het nog ingewikkelder te maken heeft Mulisch zijn boek ingedeeld in bedrijven – en het eerste begint met de volgende zin:
De gong slaat drie keer, langzaam dooft het licht, en met het zachte ruisen van het doek verspreidt zich de muffe geur van kunstmatig leven.
Maar er gaat helemaal geen doek op en bovendien wordt het gebruik van de aanduidingen ‘Eerste bedrijf’, ‘Tweede bedrijf (in plaats van ‘Eerste deel’ etc.) nergens in de vorm van het boek gerechtvaardigd. Er is slechts één passage die in zuivere dialoogvorm wordt weergegeven, en dat is als Uli zich voorstelt hoe zijn collega’s op dat moment over hem spreken. Bovendien is, zoals al aangegeven, de persoon van de verteller voortdurend nadrukkelijk aanwezig, waardoor de zo zorgvuldig opgebouwde illusie weer teniet wordt gedaan.
Uiteraard is toneel bij uitstek de kunstvorm die iets laat zien wat er niet is. De acteur is niet het personage, hij spéélt het personage – pas bij het slotapplaus draaien de rollen om en blijkt het personage de acteur te zijn. Bij Mulisch speelt de acteur het personage dat het personage speelt dat het personage speelt.
Talloos zijn de toespelingen van de ene illusie op de andere. Kijk alleen al naar de titels van de beide toneelwerken in het boek: Noodweer en De storm, en via de originele titel van het laatste, The tempest, en via het Latijnse oerwoord tempus dat zowel staat voor het weer als de tijd, legt Mulisch het verband met zijn roman die immers Hoogste tijd heet (en waarin voortdurend mededelingen worden gedaan over de weersgesteldheid, en ook weten we vaak nauwkeurig hoe laat het is). Opmerkelijk is ook dat Uli zijn horloge, een erfstuk van zijn vader, kwijtraakt en in latere instantie ook zijn tijdsbesef. lets wat gisteren plaatsvond, situeert hij in de vorige week.
Sinds het moment dat Uli Bouwmeester de brief van het Auteurstheater opende, zien we hem van lieverlede aftakelen – de première van het stuk waarin hij zijn eerste serieuze hoofdrol zou spelen, maakt hij niet meer mee; sterker nog: er kan van die première helemaal geen sprake zijn.
Waarmee alles toch voor niets blijkt te zijn geweest, zoals Uli eigenlijk al vermoedde. Een verknoeid leven waarmee niets meer te beginnen valt. Hoogste,tijd om eruit te stappen. Na de generale repetitie, sterft Uli Bouwmeester (het desbetreffende hoofdstuk is getiteld ‘Hoogste tijd’) in een droom die Harry Mulisch ontleende aan een verhaal van Edgar Allen Poe. In de dood van de hoofdfiguur worden de woorden van Prospero uit Shakespeares The tempest bewaarheid:
We are such stuff / As dreams are made of; and our little life / Is rounded with a sleep.
Het zijn die woorden, in de vertaling van Burgersdijk, die Bouwmeester als Pierre de Vries als Prospero moet uitspreken bij wijze van slotclaus:
Wij zijn van de stof / Waar dromen van gevormd zijn; ’t korte leven / Is van een slaap omringd…
Ze zijn, maar dan weer in het Engels, tevens onderdeel van het motto dat aan de roman voorafgaat: daar hebben we de dromen weer en de overduidelijke allusie dat ook het leven een droom is.
Na Uli’s dood komt Mulisch met een hoofdstuk dat niet anders dan een droom kan zijn: we zijn ineens verplaatst naar het jaar 1904, het jaar waarin het toneelstuk Noodweer is gesitueerd. Maar nu zitten we er ineens middenin, dat wil zeggen: het gegeven wordt niet langer gepresenteerd als een toneelstuk, maar als werkelijkheid. We zijn getuige van de afscheidsvoorstelling van Pierre de Vries als Prospero, maar hij is er niet helemaal met zijn gedachten bij omdat hem juist een samenzwering is onthuld, een intrige van jaloezie en chantage waarin zijn vriend Etienne Post een hoofdrol speelt.
Hier wordt ondubbelzinnig duidelijk dat Mulisch zijn lezers een rad voor ogen draait. Aanvankelijk wordt meegedeeld dat de acteurs van het Auteurstheater onder hun werkelijke naam in Noodweer spelen, maar deze zelfde namen keren in het in 1904 gespeelde hoofdstuk terug. Ze behoren dus zowel bij acteurs in deze tijd als bij personen uit de omgeving van De Vries in een andere tijd.
Ik vind dat één van de dingen die Hoogste tijd nodeloos ingewikkeld maken. Net als in de allereerste zin wordt de lezer op het verkeerde been gezet. Daarmee geeft Mulisch wel aan dat de lezer kan worden gemanipuleerd (maar wie wist dat niet al?), terwijl hij tegelijkertijd laat zien dat één vingerknip voldoende is om hem uit de droom te helpen. Uiteindelijk is de schrijver de tovenaar Prospero uit Shakespeares drama, uiteindelijk is hij alle personages in zijn roman.
Al vanaf de eerste bladzijden hangt de sfeer van doem in het boek, dat bij tijden meeslepend is en soms, als een wat ongeïnspireerd gespeeld toneelstuk, traag en trekkerig. Het verhaal navertellen is onmogelijk door de ingewikkeldheid en de vele dubbele bodems die Mulisch heeft ingebouwd. Wat die vorm (verhaal in verhaal in verhaal) betreft doet Hoogste tijd enigszins denken aan Nootebooms In Nederland – behalve een roman ook een verhandeling over het sprookje en daarmee over de illusie.
Mulisch’ roman lijdt hier en daar aan wijdlopigheid, en de momenten waarin het verhaal zo transparant wordt dat de verteller zichtbaar wordt behoren niet tot de sterkste. Met zijn volle gewicht gooit de schrijver zich daar op zijn hoofdfiguur die lichamelijk en geestelijk een oude man is: een collaborateur met een zwak karakter, iemand die met elke wind meewaait en zich uit de voeten maakt als er storm opsteekt.
Veel van wat Harry Mulisch te berde brengt, moet hier onbesproken blijven, zoals de Aktie Tomaat (die losbarstte tijdens een opvoering van De storm!), de oorlog, de wijze waarop een televisiejournalist Uli Bouwmeester in de val laat lopen, de halfzachte manier waarop men in het toneelwereldje met elkaar omgaat, het toneelbestel en de houding van de politiek daartegenover, het mysterieuze van het terminale meesterwerk etc. Méér dan in enige andere roman van Mulisch is hier de totale overgave van de lezer aan de schrijver vereist. Wie die kan opbrengen, beleeft het boek als een droom.
Frank van Dijl
Harry Mulisch – Hoogste tijd. De Bezige Bij.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 2 november 1985.
Foto boven: Illusionisten onder elkaar: Prins Bernhard en Harry Mulisch, 22 november 1984. Foto Rob Bogaerts/Anefo/Nationaal Archief.