Recensie: Mercè Rodoreda – De dood en het voorjaar
Op zoek naar de sleutel
Wat doe je als lezer met een hermetisch boek waar je geen touw aan kunt vastknopen? Ga je angstvallig op zoek naar een sleutel, met het risico dat die onvindbaar is of niet eens bestaat? Of drijf je mee met de tekst zonder alles angstvallig te willen begrijpen en probeer je hier en daar nog wat krenten uit de pap te pikken?
Wie zich waagt aan De dood en het voorjaar, het sluitstuk uit het oeuvre van Mercè Rodoreda (Barcelona 1908-Girona 1983), grande dame van de Catalaanse literatuur, zij gewaarschuwd: een heleboel argeloze lezers die u voorgingen, beten hun tanden stuk op deze roman. Het bekendst is Rodoreda namelijk om haar vrij toegankelijke boek Colometa (La Plaça del Diamant), maar De dood en het voorjaar is andere koek.
Rodoreda’s zwanenzang – toen ze stierf, was ze het boek nog aan het bijwerken – speelt zich af in een niet nader bepaalde tijd en een naamloos dorp. De sfeer, setting en taal doen ietwat bijbels aan:
Het dorp is geboren uit een grote wee van de aarde. De heuvel brak en viel op de rivier. En het water vloeide her en der weg over de velden maar de rivier wilde met al zijn water bij elkaar stromen en beetje bij beetje baande hij zich een weg onder de halve gevallen berg door, tussen de stenen door.
Wat volgt is een surrealistisch aandoend verhaal vol dromerige (angst)beelden, een beetje zoals de schilderijen van Rodoreda’s streekgenoot Salvador Dalí. Er is een ‘dodenbos’, er lopen mysterieuse wezens rond (‘caramens’ en ‘glimmerds’), een man met een knuppel die een grot bewaakt, een gevangene in een kooi, lijken die met cement worden gevuld, een mysterieuze heer in een kasteel. In de besloten dorpsgemeenschap is geen plaats voor liefde en mededogen: haat, afgunst en brutaal geweld overheersen.
Het is niet onbelangrijk om te weten dat Rodoreda als jonge vrouw nog het ontstaan van de Tweede Spaanse republiek heeft meegemaakt, in 1931. Spanje, tot dan eigenlijk nog een feodaal, middeleeuws land waar de Franse revolutie, de industriële revolutie en andere moderne verschijnselen nauwelijks weerklank hadden, had opeens de modernste grondwet van heel Europa. Vrouwen als Rodoreda verkregen een heleboel rechten: niet alleen echtscheiding, maar zelfs abortus werd wettelijk mogelijk. Dat was nog nooit vertoond in Europa.
Maar zoals bekend was de Tweede Spaanse Republiek geen lang leven gegund. Het ongenoegen onder conservatieve Spanjaarden groeide en toen generaal Franco in opstand kwam, brak er een burgeroorlog uit. Rodoreda, die niet alleen als republikeinse, maar bovendien als vurig voorvechter van de Catalaanse cultuur en taal duidelijk in het verkeerde kamp zat, moest naar Frankrijk vluchten en bracht het grootste deel van haar leven in ballingschap door. Ondertussen vestigde Franco in het Spaanse vaderland zijn reactionaire dictatuur, geregeerd door een ideologie die weleens treffend werd omschreven als ‘nationaal katholicisme’.
De reactionaire katholieke militair Franco was immers niet zozeer bezig met ras, bloed en bodem, maar stelde zich veeleer op als een felle anticommunist en voorvechter van een zeer centralistische dictatuur waar de wetten werden gedicteerd door de clerus, grootgrondbezitters en de top van het leger. Voor zover we ons al aan een interpretatie van De dood en het voorjaar zouden durven te wagen, ligt het misschien nog het meest voor de hand om in het boek een afspiegeling te zien van de loden jaren van de naoorlogse dictatuur, geregeerd door obscurantisme, onderdrukking en afgunst.
Verder galmen in dit boek ook echo’s na van Kafka, het absurdistische theater van Beckett en wellicht ook de zeer experimentele literaire stromingen van eind jaren zestig en begin jaren zeventig. Rodoreda heeft in die tijd ongetwijfeld kennis gemaakt met de nouveau roman, een beweging waarvan de vaandeldragers volledig wilden breken met de verhalende romans van de negentiende eeuw en uitdrukkelijk ontoegankelijk wilden schrijven. Een rechtlijnig, begrijpelijk verhaal was in dat milieu eenvoudigweg not done.
Literatuur kan niet zonder experiment, maar het is natuurlijk de vraag hoever een auteur daarin kan gaan voordat lezers afhaken. Ook de nouveau roman is immers ten onder gegaan en veel van de door richtingloze experimenteerdrang gekenmerkte literatuur van die tijd, die ironisch genoeg tegenwoordig weer hopeloos ouderwets aandoet, wordt amper nog gelezen.
Maar u kunt dit boek ook als een uitdaging beschouwen. Wie weet bent u wel de gelukkige ziel die diep in het dodenbos van De dood en het voorjaar toch nog een sleutel onder de bladeren vindt. Die zult u nodig hebben om iets te begrijpen van dit soort raadselachtige passages:
Ze reden tien aan tien en zoals degenen die vertrokken vooruit hadden gekeken, zo leken de ogen van degenen die terugkeerden verloren achtergebleven en de borst van de paarden blonk zoals de achterhand van de paarden die waren vertrokken maar alles was alsof het terugkeerde van een wereld die nergens was.
Daan Pieters
Mercè Rodoreda – De dood en het voorjaar. Uit het Catalaans vertaald en van een nawoord voorzien door Frans Oosterholt. Menken Kasander & Wigman Uitgevers, Leiden. 230 blz. € 22,50.