Interview: Jón Kalman Stefánsson over Het verhaal van Ásta
‘Het is alleen kwestie van tijd voordat de schrijver zelf een gedicht wordt’
De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson (1963) wordt wereldwijd geroemd vanwege zijn dromerige, licht-ironische stijl. Zijn romans spelen zich af in IJsland en zijn derhalve doorspekt met de woestheid en ledigheid van de overweldigende natuur. En de mens daarin die tracht te overleven, die gewoonweg leeft, van dag tot dag, met al de (on)hebbelijkheden, verwachtingen en teleurstellingen. Ook in de nieuwste in het Nederlands vertaalde roman Het verhaal van Ásta is de poëtische verbeelding aan de macht. Het kleine geluid dat ontegenzeggelijk ver draagt.
In Het verhaal van Ásta houdt Stefánsson opnieuw veel ballen in de lucht. Verteller Sigvaldi die vanuit zijn herinnering construeert, zijn broer de dichter, flarden van hun familiebiografie, de brieven van Ásta zelf, het verhaal van Ásta’s lotgenoot Josef, het verhaal van een schrijver die zich terugtrekt aan de kust, filmscènes enzovoort. Maar de transities zijn heel natuurlijk, gladjes zonder gekunsteld te zijn. De perspectiefwisseling draagt bij aan het creëren van de dromerige atmosfeer. Het is een totaalbeleving, waarbij het niet echt uitmaakt wie er aan het woord is. In het IJslands heeft de roman een ondertitel, die ontbreekt in de Nederlandse vertaling.
Stefánsson: ‘Dat is min of meer het einde van het gedicht zoals aan Ásta gezonden vanuit Barcelona. “Waar ga je heen, als er geen uitweg is uit deze wereld?” Het is een zin die een paar keer in de roman wordt herhaald. Het is misschien wel de kerngedachte van deze roman. Zowel voor Ásta, Josef als de schrijver aan de eenzame kust. Een vorm van wanhoop, een van de redenen dat alle verhalen worden verteld, dat deze roman geschreven is, is het vinden van een antwoord op deze vraag; een vraag als een open wond.’
Het totale oeuvre van Stefánsson ademt de zoektocht naar een verfijning van stijl, naar het keer op keer slijpen van de verhalen van de verschillende vertellers. Het vinden van de juiste verteltrant, van de passende vorm lijkt daarbij cruciaal.
‘Mijn eerste prozawerk, Ditches in rain, werd gepubliceerd in 1996 en Het verhaal van Ásta was de twaalfde roman die in IJsland in 2017 het licht zag. Om een of andere reden heb ik de neiging om in series, om in een vast patroon te schrijven. De eerste drie romans vormden een trilogie, de twee erna vormden een koppel, nummer vijf – in Nederland vertaald als Zomerlicht, en dan komt de nacht, boek van de maand bij het DWDD-boekenpanel – stond op zichzelf. Drie, twee, een. Een patroon dat zich met de afronding van Het verhaal van Ásta heeft herhaald. Een heel duidelijk patroon, waar ik desondanks beslist niet naar heb gezocht. Het past wellicht bij mijn organische werkwijze. Stijl én vorm zijn voor mij altijd cruciaal geweest. Het heeft absoluut tijd gekost voordat ik mijn toon, mijn ritme had gevonden. En dat is ook een goede zaak, hoort bij de zoektocht die schrijven nu eenmaal is. Al kan ik dat nu makkelijk zeggen. Het geworstel in het begin was hemeltergend. Voor Ditches in rain schreef ik twee ongelooflijk slechte romans. Gelukkig heb ik ze weggegooid. Een van de redenen waarom ze compleet mislukt waren, is door de traditionele opzet. Ik kan me nog goed herinneren hoe klungelig ik me voelde toen ik aan die teksten werkte. Proza was voor mij niet weggelegd. Ze zijn natuurlijk uiterst nuttig geweest als testcases. Opnieuw achteraf gezien. Toentertijd was ik behoorlijk wanhopig.
En toen kwam plots het inzicht, als een explosie, alsof ik een ader had geraakt. Ik realiseerde me dat het verhaal op zich niet noodzakelijkerwijs de hoofdmoot hoeft te zijn. Belangrijk uiteraard, maar eigenlijk maar één van de violen in het grote orkest dat een roman is. Ik ontdekte dat je een simpel verhaal kunt uitvergroten door de stijl, door de taal. Dat je in feite op die manier eindeloos veel mogelijkheden hebt om verhalen binnen een verhaal te vertellen, om de emoties, de zintuigen van de lezer te prikkelen. Met de muziek van de stijl kun je het meest simpele verhaal omtoveren en de lezer het gevoel geven deelgenoot te worden van een enorm universum. Zoals in de romans van Patrick Modiano.
Er zijn onnoemelijk veel romans geschreven en wanneer we geluk hebben zullen er in de toekomst nog veel volgen. Het is de taak van de schrijver om ook creatief om te gaan met de vorm, om een originele mal te vinden om het verhaal in te gieten. Daarin liggen veel verborgen mogelijkheden verscholen. De vorm waarin het verhaal verteld wordt moet nauw aansluiten, passen als een handschoen. Het is geen schrijverstrucje, om recensenten en literatuurwetenschappers te plezieren bijvoorbeeld. Verre van dat. Wanneer je de vorm creatief weet te gebruiken, kun je de lezer nog dieper raken. Je kunt de vorm zelf tot muziek maken, de roman uitbouwen tot een symfonie. Er een universum van maken met verschillende melodieën. De vorm is nog nooit zo van vitaal belang geweest als in Het verhaal van Ásta. (In Iets ter grootte van het universum speelde het ook al een belangrijke rol.) Ik gebruik de vorm om het verhaal te versnellen en te vertragen, om de lezer op de ‘rand’ te brengen, hem of haar naar adem te laten happen. Maar hopelijk op zo’n manier dat de lezer het niet door heeft, in de zin dat de vorm zo diep verbonden is met de stijl, het verhaal en de atmosfeer dat het allemaal één adem is. De vorm in Het verhaal van Ásta is voor mij zo belangrijk, dat je zou kunnen zeggen dat het een van de belangrijkste onzichtbare personages is.
Sinds ik ben begonnen met schrijven – eerst als dichter, tussen 1988 en 1993 publiceerde ik drie bundels – probeer ik alles te vangen in mijn teksten. De tandenborstel en het universum, de seks en de regen, het weer en een slaperige hond. Voor mij zijn al die zaken van even groot belang. Na de publicatie van mijn eerste romans werd ik soms gevraagd waarom ik de ‘grote thema’s’ zo veel aankaartte, zonder enige aarzeling. Ik vroeg wat men bedoelde. De dood, liefde, God, was het antwoord. Ik bleef verbaasd. Voor mij zijn het geen grote thema’s, maar simpelweg zaken die horen bij het leven van dag tot dag. De dood is net zo gewoon in ons dagelijks leven als de tandenborstel, de kop koffie, de slaperige hond. Ik schrijf over het dagelijkse leven van mijn protagonisten. Het verklaart wellicht het laconieke element in mijn werk.’
In de tweede brief die Ásta schrijft, maakt ze zich zorgen over de onmogelijkheid om je tegenwoordig af te sluiten van de wereld, om niet gevonden te worden. De mobiele telefoon, het internet, de social media. Waarvan het échte effect op mensen én op de samenleving nog niet helemaal duidelijk is.
‘Ergens verlangt men dat een schrijver een standpunt inneemt over de belangrijkste hete hangijzers uit de tijd waarin hij of zij leeft. Voor dat idee kun je gemakkelijk sympathie opbrengen, zeker in tijden zoals de onze met al die donkere wolken die zich boven onze hoofden samenpakken. De opwarming van de aarde, de groeiende invloed van de populisten en zelfs de fascisten. Het is heel verleidelijk om in die richting te werk te gaan, het voelt voor een weldenkend mens bijna als een plicht, maar het brengt je tegelijk ook aan het twijfelen. Al vanaf mijn eerste dichtbundel het ik geprobeerd om ‘dat gevecht’ aan te gaan. Maar je moet het kunnen, het in je hebben. Het is niet voor iedereen weggelegd om te schrijven over de smeltkroes van onze tijd. Je moet doordrongen zijn van je eigen kracht en zwakte en de literatuur altijd zelf het laatste woord laten. Je kunt de opwarming, Trump of Orban in je tekst toelaten, maar als de lezer voelt dat het niet een cruciaal onderdeel is van het universum van de roman, maar iets dat erbij is gesleept, dan beschadig je je ambacht, je boek, en zal het eerder contraproductief zijn, niet helpen in de strijd voor een betere wereld. Niemand wil een slechte roman lezen, ondanks dat het een uiting is van goede bedoelingen. Ik denk dat ik de standpunten die ik, die mijn personages innemen, goed heb ingekapseld in Het verhaal van Ásta, dat ze passen binnen de ziel van het boek, zelfs noodzakelijk waren.’
Behalve dat Het verhaal van Ásta een dromerig, poëtisch en soms mild-cynische roman is, is het ook bij tijd en wijlen een geestig boek, op een tikkeltje droeve manier. Stefánsson neemt verschillende werelden aanstekelijk op de hak, de reclamebusiness bijvoorbeeld die als belangrijkste taak heeft om de mens ontevreden over zichzelf te houden, zodat het onnodige product maar aangeschaft wordt. Hij spot ook op geniale wijze met de literaire wereld, met het schrijven op zich, met zichzelf als schrijver. ‘Het is alleen een kwestie van tijd voordat de schrijver zelf een gedicht wordt.’
‘Een van de positieve zaken die ik ontdekte toen ik mijn stijl had gevonden – de stijl waarvan ik hoop dat die zich nog verder zal ontwikkelen – is dat terwijl je een verhaal vertelt, soms verschillende verhaallijnen die langs elkaar schuren, ik vrijelijk in allerlei richtingen kan bewegen, waarbij het er niet zo veel toe doet of het bij de personages of bij het verhaal past. Terwijl, door de adem van je stijl, het, als het goed is, de roman als geheel een grotere, diepere en meer caleidoscopische betekenis geeft. En natuurlijk laat ik de kans niet liggen wat geestige zaken binnen te smokkelen over alles wat er onder de hemel te vinden is. Ik ben absoluut vrij in mijn schrijven. Niets is te triviaal, of te groot om in mijn wereld terecht te komen. Zo lang het uiteraard past bij het ritme van de muziek, van de symfonie die ik aan het maken ben.
Het verhaal van Ásta is voor een deel een liefdesgeschiedenis. Een verhaal over mensen die om een of andere reden aarzelden toen ze geconfronteerd werden met de liefde. Het gaat over mensen die hun geluk hebben verloren. Je zou kunnen zeggen dat ik het boek heb geschreven omdat ik hoopte dat ik ze zou kunnen helpen het op een of andere manier terug te vinden. Of te zorgen dat ze in elk geval het verleden aan kunnen kijken, zonder de ogen te hoeven sluiten. Om in staat te zijn om jezelf te vergeven. Het is gedeeltelijk een roman over spijt en hoe je in het reine kunt komen met jezelf. Hoewel literatuur ons misschien voorbereidt op de dood, probeert het ons te leren over het leven, om niet steeds dezelfde fouten te maken, maar wat is het leven zonder beslissingen, hoe verkeerd ze ook mogen uitvallen.
Lees het nieuwe universum van Jón Kalman Stefánsson, proef de ‘primitieve’ kracht en laat je betoveren door al de verschillende kleuren en geluiden van Ásta, het meisje voor de zomer.
Guus Bauer
Jón Kalman Stefánsson – Het verhaal van Ásta. Vertaald door Marcel Otten. Ambo|Athos, Amsterdam. 368 blz. € 22,99.
(foto Jón Kalman Stefánsson: screenshot van filmpje van edbookfest op YouTube)