Interview: Tommy Orange over Er is geen daar daar
De Amerikaanse schrijver en pianist Tommy Orange, lid van de Cheyenne- en Arapaho-gemeenschap, ontdekte als drieëntwintigjarige het lezen. Hij begon de wereldliteratuur te verslinden en behaalde uiteindelijk zijn master in creatief schrijven aan het Institute of American Native Arts. Op zijn eenendertigste begon hij aan een roman, die hij na zes jaar afrondde. Er is geen daar daar is een caleidoscopisch werk, heel authentiek, dat vanuit verschillende perspectieven de geschiedenis van de oorspronkelijke bewoners van de Verenigde Staten vertelt, juist door heel contemporain te werk te gaan. Welke verlangens, verwachtingen hebben de moderne Natives, de ‘stadindianen’. In hoeverre wordt hun handelen nog steeds bepaald door het bloederige verleden, de bewuste genocide die in gang werd gezet gelijk bij het begin van de kolonisatie? Hoe ga je om met het feit dat je tot een minderheid behoort, dat je nog steeds wordt beschouwd als een tweede- of zelfs derderangs burger? Orange – die aangenaam verrast was toen hem werd uitgelegd dat oranje de Nederlandse koninklijke kleur is – vlecht de verhalen van de protagonisten heel subtiel samen. Vormtechnisch is de roman heel sterk. De jonge Orvil leert de typische indianendans voor de Big Oakland Powwow via filmpjes op YouTube. Dene is een vlogger die filmpjes maakt van de verhalen van leeftijdsgenoten. Om door de veiligheidspoortjes te komen gebruiken een paar overvallers pistolen die gemaakt zijn op een 3D-printer. Er is niet alleen sprake van de traditionele ‘vluchtroutes’ in drugs, drank en gokken, maar een van de vertellers trekt zich terug achter het beeldscherm, schept een nieuw en beter pseudobestaan in de virtuele wereld. Er is geen daar daar is een moderne zedenschets in een pulserende stijl, die tegelijkertijd toch doordesemd is van de pijnlijke geschiedenis. Het is geen wonder dat deze heel menselijke roman de wereld verovert. Orange maakt van de verschillende rafels uiteindelijk een sterk touw.
Orange: ‘Ik wist gelijk dat ik wilde schrijven vanuit verschillende gezichtspunten. Er schuilt wel degelijk een groot gevaar in. Er zijn lezers die je verliest, die een lineair verhaal gewend zijn, die niet de moeite willen nemen om, in dit geval, twaalf keer ‘opnieuw’ te beginnen. Ik ben vanaf dat ik begon met lezen gefascineerd geweest door het multiperspectief. Het feit dat je pas in de loop van een boek zelf als lezer zaken samenvoegt, het grotere plaatje langzaam wordt onthuld. Het zorgt naar mijn idee voor betrokkenheid van de lezer bij de tekst. Het wereldwijde succes van de roman heeft mij wel verbaasd. De vrees dat veel lezers door de gekozen vorm zouden afhaken, blijkt dus ongegrond. Misschien ook omdat je al snel merkt dat alle protagonisten uiteindelijk samenkomen, toewerken naar dat voor hen zo belangrijke evenement. Daar lag ook mij startpunt. Ik ben begonnen met het einde. Dat is de eerste scene die mij heel duidelijk voor de geest stond. Op een of andere manier wist ik dat ik alle protagonisten uiteindelijk allemaal daar zou krijgen. Ook al heeft het veel moeite gekost, veel twijfel, veel vertwijfeling. Ik heb geen schema gemaakt, ben wel gaan rennen om over bepaalde struikelblokken na te denken. Zaken die ik niet direct op papier kon oplossen. Ik ben altijd een vrij rusteloos persoon geweest, werd jaren geplaagd door faalangst, depressies. Op het moment dat ik op schrijfproblemen kon ‘kauwen’ gaf dat een vredig gevoel. In die zin zou je het lezen en schrijven therapeutisch kunnen noemen. Er is geen lees- en schrijftraditie in mijn familie. Mijn ouders zijn religieuze fanatici. Mijn moeder is een evangelist, het einder der tijden en zo, mijn vader is een native ceremonial master. Ze zijn beiden vol van het vuur van hun verschillende goden. Om met dat schisma om te kunnen gaan, had ik zelf ook iets nodig. En toen vond ik de literatuur. Wat ik echt prachtig vind, is dat ik met mijn boek ook heel veel los heb gemaakt onder andere Natives. Een vrouw uit mijn thuisstad Oakland zei dat ze nu eindelijk haar tienerzonen beter begreep.’
Orange maakt met zijn roman ook maar weer eens duidelijk dat de Indiaan, het stereotiepe beeld met gegroefd gelaat en verentooi, een marketinginstrument is dat schaamteloos wordt ingezet om producten te verkopen, zelfs om authenticiteit aan te tonen.
‘Er zijn pakweg vijfhonderdzesenzeventig verschillende geregistreerde stammen. Er bestaat niet zoiets als ‘de Indiaan’. De Native-samenleving is heel erg divers. Elke stam heeft een eigen taal, een eigen wereldbeeld, een eigen ontstaansgeschiedenis. Mijn vader is opgevoed door zijn grootouders. Dus hij weet waar hij vandaan komt. De Cheyennestam is verdeeld in noord en zuid. Wij komen uit het zuiden. En ook daar heb je weer verschillende onderverdelingen. Wij zijn lid van de Cheyenne- en Arapaho-gemeenschap, hoewel mijn vader zegt dat hij een Cheyenne is. Punt. Hij heeft een ietwat negatieve kijk op de Arapaho. Het is heel complex. Wij zij lid van de gemeenschap. Daarmee geef je aan dat je afstamming duidelijk is. Dat je niet een ‘wensindiaan’ bent. Van die types die ergens vijftien generaties geleden een Cherokee-prinses in de familie gehad zouden hebben. Sommige van de reservaten zijn heel rauw. Er heerst ongekende armoede, grote drugs- en vooral ook gezondheidsproblematiek. Andere gebruiken bijvoorbeeld casinogeld om de taal levend te houden, om grote culturele evenementen te ondersteunen, om de gemeenschap echt te steunen. Er is een nieuwe generatie opgestaan die de zaken echt ‘cool’ regelt, die op een moderne manier omgaat met de erfenis. Maar in het algemeen zijn de statistieken behoorlijk slecht. Vooral wat betreft de gezondheid. Nergens anders in de VS komt zo veel diabetes voor, is de levensverwachting zo laag. De meeste Natives leven nu in steden, hebben uit nood de reservaten verlaten of zijn, zoals ik, in de stad geboren. In de jaren veertig, vijftig van de vorige eeuw was er een speciaal programma van de overheid om ons ‘te integreren’. In feit was het niets anders dan het strippen van de identiteit. Er waren speciale kostscholen waar het verboden was om in je eigen taal te spreken of ook maar iets van je Native identiteit te laten zien. Het programma had als slogan Dood de indiaan, redt de mens.‘
‘Een deel van wat ik met deze roman ook wilde doen is het geven van een update. Hoe is de stand van zaken binnen de Native samenleving nu. Ik wilde beslist niet uitgaan van de problematiek. De lezer vertellen hoe erg het allemaal is. Dan overschrijdt je de lijn van de sentimentaliteit. Het is uiteraard complexer dan dat. De literatuur geeft je de kracht om de lezer belangwekkende zaken te laten voelen. Het aloude adagium show don’t tell. Ik wilde de tekst zo hedendaags als mogelijk maken. Voor de herkenbaarheid, maar ook omdat ik mijn eigen visie op de maatschappij wilde verwerken. De Native wordt in boeken, in films, in commercials alleen vanuit het historisch perspectief belicht. De naam novel betekent nieuw. De roman als ooggetuigenverslag van de tijdspanne waarin de schrijver leeft. Er is een stereotiep van de kwade zwarte man, de kwade Native man. Een zekere kwaadheid kan nuttig zijn, maar alleen wanneer je het inzet, ombuigt naar een passie. Die passie is het uitgangspunt van mijn schrijven, heeft het schrijven noodzakelijk gemaakt. Ik ben als schrijver niet pontificaal aanwezig in de roman. Daar heb ik een hekel aan. Je moet verdwijnen achter de tekst. Maar als het goed is, is mijn stem wel voelbaar in de verschillende karakters.’
Er is geen daar daar is op zich als geheel een groot statement. Een van de opvallendste acties die Orange gebruikt om de vertwijfeling, om de nood, om de roep om hulp, goed te laten zien, is de bezetting van Alcatraz in de jaren zestig van de vorige eeuw.
‘De peetmoeder van mijn zoon heeft me daar gedetailleerd over verteld. Alcatraz werd als gevangenis in 1963 gesloten. Een jaar later bezetten vijf Native kunstenaars het eiland voor een dag. Als een statement. Ergens in een verdrag heeft gestaan dat het eiland voor altijd Native grondgebied zou blijven. Vijf jaar later werd de rots in de baai bezet door een groeiende groep Natives. Ze bleven twee jaar op het eiland om op deze wijze de eis voor een Indiaans Cultureel Centrum kracht bij te zetten. Beroemdheden zoals Marlon Brando en leden van Creedence Clearwater Revival doneerden boten. Er werd voor voorraden gezorgd. Het was een wilde tijd. De toenmalige regering vond het wel best, Indianen op een eiland, waarschijnlijk zagen ze dat als een mooie oplossing. In 1971 werd het eiland echter door Federal Marshals schoongeveegd, ‘omdat de vernielingen uit de hand liepen’. In mijn opinie was het niet zo interessant geweest wanneer een volwassene het verhaal op het eiland had verteld. Een man, trots op de ‘heldhaftige daad’ van de bezetting bijvoorbeeld, een echte ‘krijger’. Daarom heb ik voor het perspectief van een kind gekozen. Zij laat haar pop achter op het eiland wanneer ze moeten vertrekken. Als symbool van het einde van haar jeugd. Ik wilde geen boek schrijven alleen vanuit het mannelijke ‘woedende’ perspectief, maar juist ook vanuit dat van vrouwen, van kinderen. Hoe gaan zij om met de golfbeweging van het bestaan.’
De nazi’s hebben van de VS afgekeken hoe je binnen een legaal kader een bevolkingsgroep alle burgerrechten ontneemt. Hitler schreef in Mein Kampf dat hij trots was op de VS als leider in de realisering van een gezonde, op rassen gebaseerde staatsorde. Een gruwelijk eufemisme voor de grootschalige genocide op de inheemse bevolking.
‘De VS als collectief heeft eigenlijk nooit echt toegegeven wat er in het verleden is gebeurd. Het is geen verdienste wanneer je niet weggevaagd bent, het hebt overleefd. Meer en meer ben ik gaan inzien dat het bestempelen van overlevers als ‘veerkrachtig’ eigenlijk een belediging is. Voorzichtigheidshalve vragen mensen weleens hoe je onze bevolkingsgroep nu het beste kunt aanspreken. Ik prefereer Native boven Indian, maar misschien past Indigenous [inheems] nog beter, is veel breder, maakt het wereldwijd. De stammen in Zuid-Amerika, de Aboriginals in Australië. Mijn vader noemt zichzelf wel Indiaan. Maar hij gebruikt het als een geuzennaam. In de mond van een verkeerd persoon heeft het al snel iets denigrerends, net zoiets als roodhuid. Oorspronkelijk hebben we geen achternamen. Elke stam, elke clan heeft weer een eigen systeem van naamgeving. Onze achternamen zijn deels opgelegd door de Amerikaanse overheid. Mijn naam in Cheyenne kan ikzelf bijna niet uitspreken. Hij is heel lang met veel klinkers achter elkaar. De naam die ons van overheidswege is opgedrongen kun je met trots dragen, maar het is tegelijk een stigma. Iets wat direct je afkomst verraadt, net als de kleur van je huid. Het is een van de manieren geweest waarop we zijn gedehumaniseerd, ontdaan van onze individualiteit. Wij zijn tot cultureel icoon gemaakt om onder de duim gehouden te kunnen worden, onder de vermomming van ‘bescherming’ en ‘integratie’.’
‘De problematiek houdt ook aan door een gebrek aan motivatie, door het idee dat je een baan niet kunt krijgen door je afkomst, ondanks je goede opleiding. Werkgevers zijn niet zo direct discriminatoir, tenminste niet in alle staten. In Zuid-Dakota krijg je echt geen job als ze merken dat je afkomstig bent uit een reservaat. Er zijn veel redenen waarom de goede banen eerder naar anderen gaan. Veel van ons worden niet opgevoed in de traditie van scholing gericht op werk, er is nog steeds veel drank- en drugsmisbruik. Het blijven hangen in een bepaald patroon. Het is vaak eerder een kwestie van overleven, van dag tot dag leven. Je kunt niet zeggen dat het leven mooi is, wanneer het een leugen is. Niet voor niets een uitspraak van een van mijn personages. Er zijn fondsen van miljoenen dollars voor zelfmoordpreventie. Maar die doen niet veel meer dan het betalen van de salarissen van de medewerkers.’
Er zit toch ook een stuk mystiek in de roman. Een van de personages haalt spinnenpoten uit een bult op z’n been, vermoedt dat hij vervloekt is en zoekt hulp bij een familielid die goed ingevoerd is in beschermende medicijnkisten.
‘In 2012 haalde ik daadwerkelijk twee spinnenpoten uit een bult op mijn been. Niemand kon me er iets over vertellen, het internet gaf ook geen uitkomst. Ik belde mijn vader en die zei dat ik waarschijnlijk door iemand was behekst. Hij gaf me geen oplossing, raadde me niet aan om ergens een stuk dierenhuid te begraven of een enge pop te verstoppen. Ik gaf het probleem dus maar aan een van mijn personages. Recent had ik het navolgende. Wanneer je kort in de zon kijkt en je daarna je ogen sluit, blijft het beeld nog even hangen. Ik had dat verschijnsel ineens spontaan. Deze ‘zon’ wanneer ik mijn ogen sloot, had iets weg van een droompoort. Ik begon beelden te zien. Ik schreef een kort verhaal voor een literair magazine. Toen ik het verhaal, waarin het hoofdpersonage gebruikmaakt van deze poort, afrondde, was het verschijnsel op slag verdwenen. Voor alle duidelijkheid, dit alles zonder drank of drugs.’
‘Een van de personages zegt: ‘ik ben een Native zoals Obama zwart is’. Het was een geweldig moment toen Obama mijn roman op de lijst van zijn favoriete boeken van 2018 zette. Ik ben nog steeds benieuwd hoe hij die regel heeft opgevat, al ga ik ervan uit dat hij de humor ervan in kan zien. Ik ben bijzonder verheugd met het feit dat mijn boek nu ook wordt omgezet in Cheyenne. Een uiterst moeizaam proces, aangezien het geen geschreven taal is, maar een van de orale overlevering. Mijn vader en mijn zus beheersen de taal. Het wordt dus een fonetisch boek, voor een beperkte groep lezers. Mijn eigen gemeenschap. Hopelijk wordt het ook opgevoerd, met mijn vader op de grote trom. Alles maakt geluid. Alles kan getrommel zijn, je lichaam, je taal, je omgeving, of het nu in de maat is of niet. In elke vorm van geluid kun je je ziel met een zekere droefenis horen resoneren.’
Guus Bauer
Tommy Orange – Er is geen daar daar. Vertaald door Jetty Huisman. Meulenhoff, Amsterdam. 320 blz. € 19,99.