Interview: Yves Petry over De geesten
‘De geest is wat ons ondoorgrondelijk maakt voor elkaar’
De Vlaamse schrijver Yves Petry (1967) won in 2006 de BNG nieuwe Literatuurprijs voor zijn oeuvre tot dat moment en in 2011 met zijn roman De maagd Marino de Libris Literatuurprijs. Hij studeerde wiskunde en filosofie aan de KU Leuven. Wetenschap en filosofie, samenspel en tegenstelling daaromtrent, vervullen in zijn nieuwste roman De geesten een belangrijke onderhuidse rol. Verteller Mark Oostermans is een jonge arts. Wanneer zijn vriendin Kristien hem de wacht heeft aangezegd, vertrekt hij mede om te bewijzen dat hij wél daadkrachtig is, wel degelijk zijn innerlijke waarheid volgen kan, naar Afrika om daar verschillende malen als derdewereldarts te werken. Eerst in kampen van vluchtelingen voor natuurgeweld. Tot slot in een kamp van ontheemden, kamp Bilonga, ontstaan door hoogopgelopen conflicten van mensen onderling. Daar ontmoet hij het eigenzinnige hoofd van het medische team, Jeroen Ullings, een ex-jezuïet met uitgesproken opvattingen over liefde, de dood, wetenschap, moraal en de ethiek van de moderne mens. Petry heeft voor De geesten het verhaal in een dwingende vorm gegoten, die overigens pas tegen het einde van de roman duidelijk wordt. Die vorm is een gevolg van de behoefte aan duiding, aan verwerking van Mark.
Petry: ‘Hij probeert te begrijpen wat de indringende gebeurtenis die hij in het laatste kamp heeft meegemaakt, persoonlijk met hem heeft gedaan. Hij denkt, al dan niet terecht, dat hij die ervaring bij zijn ex Kristien kwijt kan. Zij heeft hem in vroegere tijden, vijftien jaar eerder, ook al eens het gevoel gegeven dat ze hem vrijer van geest maakte. De herinnering aan de periode waarin hij helemaal betoverd was door klassieke muziek, de tijd die hij helemaal verdrongen had tijdens zijn artsenopleiding, die kwam levendig terug, eigenlijk al bij de eerste ontmoeting met Kristien. Na zijn terugkeer uit kamp Bilonga heeft hij het gevoel dat hij die vrijheid nodig heeft om naar voren te kunnen brengen wat hem bezighoudt, wat hij daar beleefd heeft. Hij hoopt door opnieuw het gesprek met Kristien aan te gaan de vrijheid wederom te verwerven. Ook al is Kristien in het verleden heel hard tegen Mark geweest, dat was háár, dat was mijn bedoeling.
Dat breekpunt was noodzakelijk. De harde woorden gaan deels over het ontbreken van het lef bij Mark om zijn innerlijke waarheid, de betovering door muziek, te volgen. De moed om zich persoonlijk te vinden. Maar misschien was het ook geen onverstandige keuze, had hij er toch geen talent voor. Hoe moet je kunst beantwoorden? Kristien, psychotherapeute, poneert dat de problemen van minstens de helft van haar jeugdige patiënten te wijten zijn aan mislukte artistieke ambitie. Ietwat overdreven, denk ik, maar ik beschouw mijn schrijven ook als een antwoord op hoe de oprechte, waarachtige literatuur mij heeft getroffen. Naast ouders, school en leeftijdsgenoten heeft de literatuur een opvoedende werking gehad. Een andere manier van kijken. Zonder de literatuur, zonder het lezen, was ik zelf niet gaan schrijven.’
De geesten opent met een motto van E.M. Cioran: ‘Er is slechts waarheid in de ontkenning van het bestaan, in een glimlach die over verwoeste landschappen hangt.’
‘Dat komt uit zijn werk dat in vertaling De kleine filosofie van het verval heet. Cioran was een Roemeens-Franse schrijver die in de jaren dertig naar Frankrijk is verhuisd en in heel precies Frans is gaan schrijven, Beckettiaans zou ik willen zeggen, met filosofisch- essayistisch inslag. Hij heeft zich laten inspireren door de christelijke mystiek, behoorlijk inktzwart. Het motto slaat niet zozeer op De geesten in het geheel, als wel op Jeroen Ullings, op de jongere broer van Kristien en in de loop van de roman ook op Mark zelf, die langzaam verandert. Boeken worden tegenwoordig vaak beoordeeld op het verhaal – of in mijn geval ook op de politieke insteek die in dit geval De geesten zou hebben – terwijl het verhaal eerder één van de componenten is, er zo veel meer speelt.’
De geesten is stilistisch sterk, subtiel van compositie, zit vol met verbindingen, parallellen, is gelaagd zoals oprechte literatuur dient te zijn. De roman spreekt helemaal geen politiek oordeel uit, gebruikt slechts het Afrikaanse decor om intermenselijke verhoudingen uit te diepen, te tonen in alle broosheid. Er wordt hoogstens onderzoek gedaan naar de moraal van de ‘verlichte medemens van tegenwoordig’.
‘Op z’n minst is de motivatie om dit soort werk te gaan doen gemengd. De behoefte om wonderen te verrichten als een soort moderne Jezus, zoals Kristien het uitdrukt. Mark gaat ook naar Afrika om aan haar te bewijzen dat hij meer vent is dan ze denkt. Marks collega in Afrika, Margot, is heel rechtlijnig, een pure idealiste, maar toch spelen ook bij haar de verschillende andere dimensies op de achtergrond mee, zorgen bij haar bij tijd en wijlen voor eigenaardige gevoelsuitbarstingen.’
Toen Mark in het vijfde jaar een stage palliatieve zorg liep, werd hij geconfronteerd met een filosoof die op sterven lag en die haarfijn, heel pijnlijk de vervreemding die hij voelde van zijn eigen wezen, uitlegde. Sterven doe je als een onbekende van jezelf. Je moet afstand doen van de eigenheid waarmee je hebt geleefd.
‘Ik heb mijn vader zien sterven. Hij was toen niet meer helder van geest en heeft dus dergelijke dingen niet gezegd, maar die scène is ontstaan omdat ik erover door ben blijven denken, over wat hij hád kunnen zeggen. Hoe goed je het ook gedaan hebt – een goede dochter opgevoed, zoals de filosoof – het blijft een vergeefse onderneming. Het blijft luchtig in de roman omdat de tragiek van het sterven geobserveerd wordt door een jong iemand. Mark in dit geval. Wanneer hij het aan Kristien vertelt, krijgen ze gelijk behoefte om met elkaar naar bed te gaan, het leven te vieren. Op die leeftijd heeft de dood nog iets van poëzie. Je hebt dan nog dat vanzelfsprekende, haast onbewuste gevoel van onsterfelijkheid. Kristien heeft haar beide ouders verloren in een auto-ongeluk, in de auto waar ze zelf ook in zat. Maar daar spreken ze niet over, daar denkt Mark niet aan. Professioneel is hij altruïstisch, persoonlijk toch wat zelfzuchtig, denkt meer aan het genot dat zij hem bezorgt. In de loop van de roman begint hij zich dat te realiseren. Hoe zou Kristien met de dood van haar ouders zijn omgegaan? Hij ziet in dat hij wat oppervlakkig geweest is.
Er valt me nu trouwens een zekere parallel in tussen Mark en Jeroen. Mark is op het trouwfeest van zijn eerdere ex, de elitaire Petra, ook niet echt op z’n plaats. Daar denkt hij aan Afrika, waar hij het leven als voller ervaart. Mark idealiseert, romantiseert de Afrikanen wel een beetje: “mensen die werkelijk lachen, die zingen zoals wij niet meer kunnen zingen”. Jeroen Ullings kan zijn religieuze denkbeelden ook alleen handhaven in het milieu van het kamp, van mensen die nergens heen gaan. De kluizenaar aan de rand van de woestijn. Hiëronymus – Jeroen in het latijn – is de klassieke woestijnkluizenaar. Jeroen is de minst herkenbare, de minst alledaagse van de personages in mijn roman. Alle anderen kun je nog weleens elders tegenkomen. Hij kostte mij dan ook het meeste moeite. Maar juist om hem gestalte te geven, heb ik deze roman geschreven. Jeroen heeft misschien Cioran gelezen, een college gehad over christelijke mystiek, zoals ik. Toen leerde ik dat mystiek iets ondogmatisch, iets tegen-dogmatisch is zelfs. Dat hoewel de mystici achteraf vaak heilig zijn verklaard, ze bij leven heel veel achterdocht opriepen bij de kerk. Mystici die helemaal op eigen kracht god wilden ontmoeten, niet via sacramenten, de weg van de kerk. De katholieke mystici leken eigenlijk een beetje op protestanten. Rebelser dan je zou denken. Wat toen ook nieuw voor mij was, was dat het niet gaat om visioenen, om extase, maar om wat daarna komt. Wanneer de mysticus zich opgebrand voelt en dan “geneest”. Een existentieel avontuur. Je inzetten voor goede werken vanuit je zijn, in plaats van vanuit een soort moreel plichtsbesef. Vandaar het decor met het kamp en de woestijn. In een hedendaagse setting zou zo’n man als Jeroen helemaal geen kans krijgen.’
Op de voorkant van De geesten staat een geitenoog. In het kamp zijn geiten die overal doorheen scharrelen en toch wel hun kostje kunnen vinden. Terwijl de meest vreselijke dingen gebeuren, hangt een valk stil boven de muizenpaadjes. De dieren die een eigen weg gaan.
‘De geesten was twee jaar lang de werktitel. Ergens ook omdat ik verwacht had dat er een groter animistisch element in de roman zou sluipen. Maar uiteindelijk zou je hoogstens de quasi-onzichtbaarheid van een aantal ontvoerders tegen het eind van de roman zo kunnen bestempelen. Ach, er komen genoeg geesten in voor. De geest is wat ons ondoorgrondelijk maakt voor elkaar, wat ons finaal doet verschillen, in tegenstelling tot het lichaam. We ervaren het in elk geval zo. We kunnen het fenomeen van de geest proberen weg te denken met quasiwetenschappelijk werken in de trant van: wij zijn ons brein. Maar dat zijn dooddoeners. Noch wetenschap, noch poëzie. Dat is terug naar het sciëntisme, de opvatting dat alleen de (natuur)wetenschappen tot waardevolle kennis over de wereld kan leiden en dat filosofie alleen zinvol is als ze de wetenschappelijke methode hanteert. Kunst, godsdienst of intuïtie worden als zinloos afgedaan. Van dat gedachtegoed is zo rond het begin van de twintigste eeuw afstand gedaan, maar de laatste twintig, dertig jaar, door de opkomst van de neuropsychologie, is het weer in zwang geraakt. Het bieden van een handig mensbeeld voor het kunnen duiden van gevoelens. Misleidend. Heel populair. Waarachtige dingen zijn nooit populair. De vraag naar de waarheid laat zich niet beantwoorden door pseudowetenschap, maar door poëzie, kunst, literatuur, spiritualiteit. Tegen het einde, op de laatste twee, drie pagina’s, begint de geest van de roman te gieren. Ja van mij mag de tekst op dat moment langzaam opstijgen in het ijle.’
Guus Bauer
Yves Petry – De geesten. Das Mag, Amsterdam. 312 blz. € 23,99.