Recensie: Julia Blackburn – Lied van de tijd
Alles spreekt over wat het is geweest
Gepensioneerde mannen die een paar keer per week een dienst op een vuurtoren draaien en alles weten over zeehonden, bruinvissen en zelfs dolfijnen. Ze behoren tot de natuurmensen, onderzoekers en wetenschappers, die de Britse schrijfster Julia Blackburn ontmoet in haar boek Lied van de tijd, waarin ze op zoek gaat naar de geschiedenis van Doggerland, ook wel bekend als Noordzeeland, dat ooit de oostkust van Engeland en Nederland verbond.
Doggerland ontstond na de laatste ijstijd en naarmate de temperaturen stegen, werd het een vruchtbaar landschap met rivieren en meren, heuvels en dalen, maar ook een rijk planten- en dierenleven en nijvere mensen, die leefden als jagers/verzamelaars. Maar toen het ijs bleef smelten en het zeewater nog eens meters steeg, verdween dat paradijselijk land. Zevenduizend jaar geleden had je nog het eiland Doggerbank, maar ook dat ging uiteindelijk ten onder in de golven.
Wie als puber op school voor het eerst les krijgt over abstracte oertijden als het mesozoïcum, het pleistoceen of het tijdperk dat als perm bekendstaat, krijgt doorgaans ernstige gaap-aanvechtingen. Je hebt er beeldend pratende BBC-presentatoren of een kundig schrijfster als Julia Blackburn voor nodig om je te doen inzien hoe fascinerend het kan zijn je te verdiepen in de oudste perioden van onze aarde. Niet in de laatste plaats, omdat wat er eerder gebeurde, ons veel kan leren over de toekomst. Stijgende temperaturen, smeltende ijsmassa’s, bedreigd laagland, u zegt het: klimaatverandering. En is het niet juist dit thema, dat ons vandaag de dag meer bezighoudt dan we enkele decennia geleden voor mogelijk hadden gehouden.
Blackburn, auteur van twee romans en acht non-fictieboeken, lange tijd wonend in Nederland, omdat ze hier de liefde vond, beheerst dat, misschien wel typisch Britse, narratieve schrijven, waardoor je je als lezer snel betrokken gaat voelen met haar inspanningen. Je loopt met haar mee, het hoofd licht gebogen om geen vondst op het verder verlaten strand te missen, voelt ook de kou van de winter en gaat met haar mee naar huis, om de in je jaszak gestoken steentjes, botjes, tanden of non-descripte vormpjes nader te bekijken. Het zouden zo maar overblijfselen uit oeroude tijden kunnen zijn. En ze filosofeert daarbij op zeer onderhoudende en associatieve wijze over wat die fossielen ons vertellen over onszelf:
[…] ik ben niet heel bang voor mijn eigen dood, maar wel voor de dood van bossen en oceanen, voor de verontreiniging van water en lucht, het idee dat we op een ramp afstevenen waaraan geen ontsnapping mogelijk is. Ik troost mezelf met de gedachte dat het niets nieuws is: het klimaat is al vaker veranderd, variërend van extreem heet tot extreem koud; de zeespiegel stijgt om het land toe te dekken en trekt zich terug om datzelfde land in een andere vorm te onthullen; levende wezens doen hun intrede in al hun vreemde hoedanigheden, vastbesloten om te overleven, en sommige soorten houden stand, maar andere niet.
Bij haar onderzoek in boeken die verouderd heten te zijn, realiseert Blackburn zich ook dat ‘veroudering’ in dit verband nogal betrekkelijk is, als je hebt over periodes die al honderdduizenden jaren achter ons liggen. Gewone mannetjes, die al hun hele leven over het water turen, weten soms net zulke intrigerende kennis over te brengen als wetenschappers. En niet zelden komen hun waarnemingen en ook opvattingen overeen: onze kennis over oeroude tijden zal altijd beperkt blijven.
Lied van de tijd is in veel opzichten een sterk relativerend boek, dat tussen de regels door de verhitte mens van onze tijd, met zijn arrogante blik op de wereld en zijn eigen positie, te kijk zet. In haar mijmeringen over de menselijke nietigheid, past ook naadloos het verhaal over haar overleden man, die nu behoort tot ‘alles wat nog meer afwezig is’, maar deel zal blijven uitmaken van de enorme aardgeschiedenis. En bij het onderzoeken van millennia oude menselijke voetafdrukken, wonderwel gepreserveerd in oude aardlagen, en ‘gelezen’ als historische algoritmen, moet bij ieder mens toch op zijn minst een begin van inzicht ontstaan. Ze haalt onder anderen de gepensioneerde professor Leendert Louwe Kooijmans aan, gespecialiseerd in het postglaciale Noord-Europa:
Ook de neanderthalers, zei hij, kenden angst, liefde en een levendige verbeelding, maar omdat wij met ons beperkte bevattingsvermogen geen grip kunnen krijgen op wie ze waren, denken we dat ze minder van belang zijn. Onze identiteit is te herleiden tot de culturen uit het stenen tijdperk, maar ze worden stuk voor stuk afgedaan als het product van een duistere, onwetende tijd.
Blackburn is een buitengewoon levendige schrijfster, die als hevig geïnteresseerde leek geen moment zichzelf voor de deskundige onderzoekers plaatst, iedereen zijn of haar erkenning geeft en zo mede het idee onderstreept dat ‘we’, als mensen van een latere tijd, gezamenlijk zoeken naar het leven van onze verre voorouders.
Doorschoten met achttien gedichten onder dezelfde titel als het boek, waarin Blackburn de opgedane kennis op een meer gevoelsmatige manier benadert, en een reeks al even subtiele tekeningen van de Spaanse kunstenaar Enrique Brinkmann, is Lied van de tijd een innemende en heel toegankelijke leergang aardwetenschap geworden
André Keikes
Julia Blackburn – Lied van de tijd. Op zoek naar Doggerland, vertaald door Paul van der Lecq en met tekeningen van Enrique Brinkmann, De Bezige Bij, Amsterdam, 350 blz., €29,99.