Iedereen zou jeugdboeken moeten lezen

In de laatste weken speelt er een klein debatje over het lezen van kinder- en jeugdboeken. Aanleiding is een ironische opmerking van Peter Buwalda die als een rode lap werkte voor Ted van Lieshout. Buwalda werd de afgelopen week nog gesteund door Ilja Leonard Pfeijffer die in zijn HP/De Tijd-column schreef: ‘Hoewel Buwalda in zijn pennenstrijd met Van Lieshout mijn hulp helemaal niet nodig heeft – niemand heeft mijn hulp nodig tegen Ted van Lieshout –, geef ik hem wel gelijk. Ik houd persoonlijk ook niet van kinderboeken. Ik houd ook niet van kinderchampagne of kinderporno. Geef mij de real stuff maar, weet je wel.’

Ik houd persoonlijk wel van jeugdboeken. Ik houd persoonlijk niet van kinderen. Ik houd persoonlijk ook niet van zinnen die beginnen met de combinatie ik en persoonlijk, maar dat kan iets persoonlijks zijn. Ik snap persoonlijk ook wel dat een schrijver van kinder- en jeugdboeken er wel genoeg van heeft na de zoveelste aanval (ironisch of niet) op zijn werk en het werk van zijn collega’s. (Een beetje zoals de coach van het Nederlands vrouwenelftal zal zuchten als er weer denigrerende opmerkingen, ironisch of niet, komen net nadat je de finale hebt gespeeld.)

Op de universiteit, tijdens de studie Nederlands lazen we nooit kinder- of jeugdliteratuur. Young adult bestond als genre in mijn tijd nog niet. Pas na mijn afstuderen, tijdens een extra jaar waarin je voor het docentschap werd opgeleid, vond vakdidacticus Theo Witte dat we ook enkele goede jeugdboeken zouden moeten lezen. Als eerstegrader kun je namelijk ingezet worden vanaf de brugklas tot en met 6 VWO (wat ook prompt gebeurde bij mijn stage) en dan is het wel handig dat je iedere leerling op zijn niveau iets kunt aanraden. De laatste jaren heb ik steeds op deze plek gepropageerd dat tweedegraders (die in de onderbouw lesgeven) ook iets moeten weten van historische letterkunde. Docenten die daar tegenin gaan vind ik redelijk kortzichtig en slecht inhoud geven aan hun vak. Het omgekeerde geldt ook: eerstegraders die hun neus ophalen voor jeugdboeken of young adult-boeken verloochenen hun vak evenzeer.

Voor mensen die buiten het onderwijs werken, is de noodzaak om een jeugdboek te lezen niet direct aanwezig. Toch onthoud je jezelf veel moois als je een heel deel van de literatuur laat liggen. Natuurlijk verschijnt er veel rotzooi, kijk maar naar de nominaties voor de Prijs van de Jonge Jury, maar er staat ook iets tegenover.

Ik noem in alfabetische volgorde van de schrijvers (en in de zekerheid dat ik zeker schrijvers en boeken vergeten ben) enkele prachtige jeugdboeken waardoor ik een completere lezer ben geworden:

* Gerbrand Bakker – Perenbomen bloeien wit
* Els Beerten – Allemaal willen we de hemel
* Aidan Chambers – Je moet dansen op mijn graf
* John Green – Een weeffout in onze sterren
* Mark Haddon – Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht
* Veronica Hazelhoff – De bijenkoningin
* Klaus Kordon – Met je rug tegen de muur
* Rindert Kromhout – April is de wreedste maand
* Ted van Lieshout – Gebr.
* Benny Lindelauf – De Hemel van Heivisj
* Bart Moeyaert – Dani Benoni en Broere
* Peter Pohl – Jan, mijn vriend
* Anne Provoost – Mijn tante is een grindewal
* J.K. Rowling – Harry Potter
* Andreas Steinhöfel – Het midden van de wereld
* Edward van de Vendel – De dagen van de bluegrassliefde
* Cynthia Voight – De Tillermans
* Floortje Zwigtman – Schijnbewegingen

Coen Peppelenbos

(foto: Daniël Albering van De Kleine Kapitein in Rotterdam prijst Bart Moeyaert aan)