Interview: Kristine Bilkau over Een liefde, in gedachten
‘Dit boek is een eerbetoon aan de autonomie van mijn moeder’
De gelukkigen van de Duitse schrijfster en journaliste Kristine Bilkau (1974) werd genomineerd voor de Deutsche Buchpreis en won de prijs voor het Beste Romandebuut 2015. Het boek verscheen in verschillende talen. In Nederland werd het getipt door het boekenpanel van DWDD. De tweede roman van Bilkau, Een liefde, in gedachten is een zorgvuldig geschreven monument voor een moeder als jonge, zelfstandige vrouw in het naoorlogse sterk behouden Duitsland, een zeer herkenbare schets van midden jaren zestig bovendien. Na het overlijden van Antonia, de moeder, diept haar dochter een verhaal uit dat al lang in de familie rondgaat, probeert zo de tijd te reconstrueren voordat Antonia kinderen kreeg.
Diep van binnen is Antonia altijd trouw gebleven aan haar eerste grote liefde Edgar, wellicht aan het beeld wat ze van hun samenzijn heeft bewaard. Antonia en Edgar zijn beiden in de oorlog geboren, hebben die niet bewust meegemaakt, maar zijn er natuurlijk toch door geprägt. Ze willen het helemaal anders doen dan hun ouders, een leven zonder restricties. Onvoorwaardelijke liefde. Edgar voelt zich niet op z’n plaats in Duitsland en krijgt de kans om in Hong Kong voor een exportbedrijf te werken. Hij zal haar spoedig laten weten wanneer ze over kan komen. Maar de tijd verstrijkt en een vliegticket blijft uit. Nu Antonia is overleden wil haar dochter die man weleens ontmoeten, naar zijn beweegredenen vragen. Familiegeschiedenissen kennen per definitie paralellen. Antonia’s dochter is zelf ook moeder. Ze analyseert met haar vertelling haar eigen positie en de manier waarop ze zelf bezien wordt door háár dochter. Het totaal levert een ‘liefdesdaad in woorden’ op, in een vorm die welhaast tot doorlezen dwingt.
Bilkau: ‘Ik wist heel vroeg dat ik voor het vertellen van dit verhaal twee niveaus nodig had. Eentje in het verleden, een in het heden. Dat alleen is natuurlijk niet voldoende, maakt een tekst te plat, te direct zelfs. Daarna heb ik over de verschillende tempo’s nagedacht. Het heden speelt eerder een rol op de achtergrond in deze roman, het draait om het verleden. Om juist dat verleden pregnanter te maken heb ik die in de tegenwoordige tijd geschreven en het heden in de verleden tijd. Dat zorgt voor spiegeling van de realiteit. Het heden moest, zoals zo vaak, wijken voor het verleden. Voor de dochter die het leven van de moeder als jonge vrouw wil reconstrueren én voor de moeder die een stuk van haar geschiedenis een leven lang heeft gekoesterd. Met dat uitgangspunt ben ik begonnen. Van lieverlee merkte ik dat het verhaal van de moeder ook door de dochter verteld moest worden.’
Bilkau heeft een aangename pulserende stijl, maakt adequaat gebruik van details om intermenselijk handelen en gemoedstoestanden te duiden. Ze laat scènes net even kantelen door een enkel, belangwekkend, achteloos gebracht zinnetje. Het laconieke element dat versterkt, dat een ‘klein’ geluid juist ver doet dragen. Bilkau schrijft zinnelijk, maar weet daarbij ingetogenheid te behouden.
‘Wanneer je zo veel verlangens samenbalt als in Een liefde, in gedachten, moet je wel heel zorgvuldig, bijna mager schrijven. Oudere mensen die de jaren zestig bewust hebben meegemaakt, zeggen dat het tijdsbeeld dat ik schets heel geloofwaardig is. Mijn moeder behoort tot de beschreven generatie, haar jongere zus ook. Van hen heb ik veel verhalen gehoord. Er is een sterke orale traditie in onze familie. Een kwestie van goed luisteren. Daarnaast heb ik me uitgebreid verdiept in de mores van die tijd, mijn verbeelding langdurig de kans gegeven om een voorstelling te maken van zaken. Ik wilde vooral ook de vreugdeloosheid van die tijd in het naoorlogse Duitsland laten voelen. De generatie van Antonia en Edgar hadden wel te maken met de naweeën, maar spraken er niet over. Ze waren eenvoudigweg te jong. Ik kon het dus ook alleen maar laten doorschemeren. Dat onderhuidse zorgt hopelijk juist voor kracht in de tekst. Er werd toentertijd sowieso over heel weinig gesproken. Het cruciale jaar 1968 moest nog komen. Er hing al wel een bepaalde atmosfeer in de lucht, de opmars naar protest, naar uitbreken. Het werd al begeerd, maar er was nog geen maatschappelijke steun. De jonge Antonia heeft een baan, kan uiteindelijk als ongetrouwde vrouw een kamertje huren in een grote stad, zou eventueel naar de universiteit kunnen. Dat is het maximale dat ze kan bereiken. Ze wordt door niemand tot verdere opleiding aangezet. De dochter, de nieuwe generatie, grijpt die kans wel, wordt door Antonia ook nadrukkelijk aangespoord. Dat is klassiek, in het bijzonder bij de levensloop van vrouwen in die tijd.
Antonia is een zeer open persoon, positief, iemand die oplossingen zoekt en vindt. Zij is voor Edgar een goede vrouw en tegelijkertijd een goed maatje. Ze wil liefde op ooghoogte, op basis van gelijkwaardigheid. Al kan ze dat misschien nog niet gelijk precies definiëren. Zoiets is, zeker in die tijd, niet zo gemakkelijk te vinden. En waarschijnlijk nu ook niet. Ze heeft het idee dat ze met Edgar misschien zo iemand heeft gevonden. Al snel merkt ze dat hij niet een heel erg masculiene habitus heeft. Dat vindt ze bijzonder interessant, attractief. De roman gaat over de vrouwen, maar Edgar moest ook ruimte krijgen. Niet te veel. Zodoende heb ik via zijn brieven een beeld van hem proberen te schetsen. Het gaat in het boek heel sterk over de gaten die vallen in het beeld van onze ouders. Wat voor mensen waren ze, vóórdat ze onze ouders werden? Dat is doorgaans een onontgonnen gebied, vol geheimen. De brieven zijn eigenlijk de randen van dergelijke zwarte gaten. Ze maken de gaten nog duidelijker zichtbaar.
Ik ben beslist niet iemand die sterk autobiografisch schrijft. Maar in deze roman is het denkelijk wel heel duidelijk. Mijn moeder was toch wel wat onverwacht overleden na een zogenaamde stille infarct en dat zorgde ervoor dat ik mij niet kon focussen op een schrijfproject waarmee ik net van start wilde gaan. Het was als het ware een rotsblok dat ik eerst moest doorklieven, of in elk geval aan de kant moest schuiven. Mijn moeder lijkt op het personage. Zij heeft ook een soortgelijke liefdesgeschiedenis meegemaakt. Dat verhaal heeft ze al, heel liefdevol, aan mij verteld toen ik een tiener was. In de trant van: zo zou de liefde moeten zijn. Ik heb haar vaak gevraagd om het eens puntsgewijs op te schrijven, maar dat heeft ze – natuurlijk zou ik bijna zeggen – nooit gedaan. Misschien heeft ze het een beetje geïdealiseerd, maar toch. Toen ze er niet meer was, móest ik het verhaal gewoon bewerken, het als katalysator gebruiken. Het gegeven was al heel lang present. Maar het gaat te ver om te zeggen dat het boek autobiografisch is. Juist op dat moment begon het me literair gesproken te interesseren. Het was een autobiografische impuls waarvan ik me op dat moment weg begon te bewegen. En daarbij speelde de keuze van de vorm van het verhaal een grote rol.’
Antonia gebruikt post-its om enkele woorden op te schrijven die haar steunen. Woorden die enerzijds fragiel zijn door de druk die het leven op hen legt, maar die tegelijkertijd ook een levenskracht uitstralen.
‘Wat ik bijzonder interessant vind, is dat wanneer een mens er niet meer is, hij of zij extra present is, zonder de kleine problematiek van het alledaagse. Wanneer je niet meer over banaliteiten hoeft te praten – hoe was het bij de dokter? Heb je nog iets nodig? – komen de echte vragen los, die je niet meer stellen kan. Ik heb me afgevraagd of dat vermijdbaar is, maar ik denk het eerlijk gezegd niet. De mooiste dingen die ik in de “erfenis” heb gevonden, waren kleine notities. Enkele woorden die mijn moeder kennelijk voor enige tijd moed en troost hebben gegeven in moeilijke tijden. Heel pijnlijk, maar er schuilt heel veel waarheid in. Dat zijn heel intieme zaken die je niet snel van je ouders verneemt. Ze tonen nu eenmaal niet graag hun nood aan hun kinderen. Veel wordt niet gethematiseerd om de kinderen niet te belasten. Er wordt voor het kroost een stuk theater opgevoerd. En zo is het leven natuurlijk niet. Dat intieme wilde ik graag in de roman verwerken.
Antonia voert een ander soort theater op wanneer ze een keer in haar keukentje wat lekkers voor Edgar klaarmaakt. Hij is op een stoel gaan staan om door een ruitje naar haar te kijken, naar haar handelen, naar haar bevalligheid. Zij is zich bewust van zijn blikken. Hij heeft de fijnzinnigheid om dat te doen. Het is een van de belangrijkste scènes in de roman. Ik wilde daarin laten zien waar de fascinatie voor Edgar bij Antonia vandaan komt. Edgar gaat naar Hong Kong, een vorm van escapisme. Hij schaamt zich ervoor Duitser te zijn, met de nog verse oorlogsgeschiedenis in gedachten. Alleen weet hij dat nog niet echt, kan het nog niet met zo veel reflectie uitdrukken. Hij verlangt ernaar om bijvoorbeeld een Engelsman te zijn. Dat gaat natuurlijk niet, maar “de man in Hong Kong” kan hij natuurlijk wel worden. Hij doet het om in een ander leven te sluipen, om een andere identiteit aan te kunnen nemen. Wat hij aanvankelijk aan Antonia zo aantrekkelijk vond, haar soevereine handelen, dat beangstigt hem in de loop der tijd. Er worden kleine stapjes genomen, de twijfel sluipt binnen. De draagwijdte van dergelijke beslissingen worden pas aan het einde van een levensboog duidelijk. Edgar is degene die ageert, die handelt, Antonia wacht af, wacht op het ticket. Maar een leven lang komt hij in de nazomer jaarlijks naar zijn huis in Duitsland. De tijd waarin ze elkaar hebben leren kennen. Alsof hij daar zijn tijdscapsule bewaart. Het enige dat hem nog met Duitsland verbindt, is de tijd in de jaren zestig die hij met Antonia heeft doorgebracht. Hij heeft het ook nooit van zich af kunnen schudden.
Een belangrijks kwestie die ik beslist ook beslist wilde nuanceren, of eigenlijk aanvechten c.q. opbreken is het cliché van de oude, beetje sneue vrouw. De vrouw die de boot heeft gemist. Antonia is zeer tevreden met haar leven, met haar eenzaamheid. Een eenzaamheid van de goede soort. In een dergelijke eenzaamheid en in de literatuur heb ik vertrouwen. Ik werd in Duitsland gevraagd of eenzaamheid de prijs is die Antonia voor haar drang naar vrijheid heeft betaald. Dat is onzin, ouderwets gezever. Tegen het einde van de roman richt de dochter als conservator een tentoonstelling in van een bekende kunstenares. Een kamer die ze inricht met zelfportretten bestaat uit een soort cel met uitsluitend geluiden. De geluiden van iemand die tevreden alleen voor zich uitleeft. De dochter in de roman maakt die kamer eigenlijk voor haar overleden moeder, zoals ik dit boek als eerbetoon aan de autonomie van mijn moeder heb gemaakt. Iets wat ik me overigens pas realiseerde toen het boek bijna af was.’
Guus Bauer
Foto Kristine Bilkau: © Stephan Röhl, CC BY-SA 2.0)