Recensie: Anna Achmatova – De dag veinst de nacht te zijn
Een heftig leven
Anna Gorenko werd in 1889 geboren in een dorpje bij Odessa en groeide van haar eerste tot haar zestiende jaar op in Tsarskoje Selo (Tsarendorp) nabij Sint Petersburg waar ze ook het gymnasium bezocht. Ze schreef al vanaf haar elfde. Op haar zeventiende koos ze de naam van haar grootmoeder, Achmatova, omdat haar vader niet wilde dat ze haar adellijke naam als schrijfster zou misbruiken. Haar opleiding rondde ze af in Kiev. Ze studeerde rechten en later taal- en letterkunde. Met de dichters Sergej Gorodetski, Osip Mandelstam en Nikolaj Goemiljov behoorde ze tot ‘Het dichtersgilde’, een literaire groep die zich ook Acmeïsten noemden. Deze dichters reageerden op de meer mystieke en duistere symbolisten. De Acmeïsten wilden heldere gedichten schrijven met eenvoudige verwijzingen naar de konkrete werkelijkheid.
Achmatova was ook een liefhebber van het werk van de oudere Poesjkin. Later schreef ze wetenschappelijke artikelen over zijn gedichten en prozastukken.
Veel van haar gedichten zijn in het Nederlands vertaald door o.a. Kees Verheul, Hans Boland, Miriam Vanhee en Margriet Berg / Marja Wiebes.
Van de laatsten verscheen onlangs een keuze uit haar gedichten, ingeleid door Ester Naomi Perquin, bij Van Oorschot. De vertaalsters kozen voor een rijmende en metrische vertaling. Het verschil met een vrijere vertaling is goed te zien in de volgende drie strofen van:
Nieuwjaarsballade
En de maan, die achter wolken en nevels treurde,
wierp een doffe blik in het vertrek.
Daar stond een tafel, gedekt voor zes gasten.
Slechts één van de plaatsen was leeg.Ik weet het: mijn man, ikzelf en mijn vrienden
zijn bijeen om nieuwjaar te vieren.
Waarom lijkt het dan of mijn vingers bebloed zijn
en brandt de wijn als vergif?De gastheer nam een vol glas in zijn hand,
zijn houding was plechtig en stram:
‘Een dronk op onze akkers en weiden,
op de grond waarin wij allen liggen!’(vertaling Kees Verheul)
Nieuwjaarsballade
De maan, zich vervelend in het wolkendek,
Liet zijn blik door de kamer gaan.
Er lag op tafel voor zes man bestek,
Slechts één iemand zat niet aan.Wij zagen het nieuwe jaar tegemoet,
Man en ik met vrienden bijeen.
Waarom lijken mijn vingers bevlekt met bloed,
Laait de wijn als gif door me heen?De gastheer keek waardig en kalm in ’t rond
En hief toen het glas en zei:
‘Ik drink op onze geboortegrond,
In die aarde rusten wij!’(vertaling Margriet Berg / Marja Wiebes)
Helaas ken ik geen Russisch, zodat ik niet kan beoordelen hoeveel vrijheid de vertaalsters hebben genomen in verband met de rijmwoorden. Wel vraag ik me af hoe ze er op kwamen dat de maan zich verveelde ‘in het wolkendek’. Ja, het rijmt op ‘bestek’.
In haar inleiding werpt Ester Naomi Perquin een actuele vraag op: in hoeverre mag je je als lezer/bespreker bezig houden met de biografie van de dichter, vooral als het onmiskenbaar is dat de persoonlijke en maatschappelijke werkelijkheid in de gedichten aan de orde komt? In haar leven immers heeft Achmatova de Oktoberrevolutie, meegemaakt, de Eerste Wereldoorlog, het schrikbewind van Stalin, de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Dan is er nog haar heftige liefdesleven en de internering van haar zoon. Ze was een ravissante verschijning die met haar sneeuwluipaardogen de mannen betoverde. Verschillende schilders, waar onder Modigliani hebben haar uiterlijk vereeuwigd.
In 1940 verscheen de cyclus ‘Jeugd’. Dit gedicht kent geen eindrijm. Hoe is nu het verschil tussen Kees Verheul en Margriet Berg/ Marja Wiebes? Ik toon twee strofen:
Mijn jongemeisjeshanden
hebben dat verdrag ondertekend
tussen bloemenkiosken,
onder grammofoongeschetter
en de scheve, beschonken blikken
van gaslantaarns.
Ik was precies tien jaar ouder
dan de eeuw.De zon ging onder in witte rouw
achter vogelkersbloesem
die neerdwarrelde als een fijne,
geurige, droge regen…
In de wolken schemerde
het bloederig schuim van Tsoesima
en over straat rolden landauers
met de doden van nu…
Mijn jonge handen
Tekenden dat verdrag
Te midden van bloemenstalletjes
En grammofoongekraak,
Onder de schuine, dronken blik
Van gaslantaarns.
En ik was precies
Tien jaar ouder dan de eeuw.Afgetekend tegen de zonsondergang
Was de witte rouw van de vogelkers,
Die zich verspreidde als een fijne,
Geurige droge regen…
En de wolken waren doorschijnend
Als het bloedige schuim van Tsoesjima,
En vloeiend rolden de landauers
Van hen die nu gestorven zijn…
Jan Brokken vertelt in De gloed van Sint Petersburg hoe Achmatova in 1949 in een theater in Leningrad haar ‘Gedicht zonder held’ voorlas en een uitzinnige ovatie kreeg ‘die volgens sommigen een halfuur aanhield en volgens anderen tot diep in de nacht voortduurde. Het lange gedicht dat de glorie van Rusland bezingt en door Guus Middag ‘een raar, scenisch geval, met vreemde fantasieën en overgangen’ werd genoemd, is door Ester niet gekozen. Haar keuze is niet chronologisch. Ik vraag me af waarom Van Oorschot niet een Slaviste heeft gekozen voor deze bundel, zoals Miriam Vanhee, maar misschien wilde zij niet, houdt zij niet van het eindrijm en de metriek.
Veel van de gedichten hebben hun tijd gehad:
O, had ik maar geweten toen de Muze
In ’t wit gekleed mijn kamertje betrad,
Dat ik met beide handen, eeuwigdurend,
Aan een versteende lier geklonken zat.O, had ik maar geweten bij het woeden
Van de allerlaatste stormen in mijn ziel,
Dat ik in tranen ’t arendsoog zou toedoen
Van hem die mij van allen ’t meest beviel.O, had ik toen ik ’t wondere noodlot tartte,
Moe van succes, geweten dat men gauw
Met spottend hoongelach en onbarmhartig
Mijn bede om de dood begroeten zou.
Ester Naomi Perquin heeft de titel van haar bloemlezing ontleend aan een liefdesgedicht uit 20 december 1945.
Uit ‘Cinque’:
2
De geluiden vergaan in de ether,
En de dag veinst de nacht te zijn.
In een eeuwig verstomde wereld
Slechts twee stemmen: van jou en mij.
Van ’t onzichtbare meer aangevlogen,
Haast alsof er een klokje slaat,
Als de glans van twee regenbogen,
Wordt ons middenachtelijk gepraat.
Ik lees liever Perquin zelf.
Remco Ekkers
Anna Achmatova – De dag veinst de nacht te zijn, Een keuze uit haar gedichten. Ingeleid door Ester Naomi Perquin, vertaald door Margriet Berg en Marja Wiebes. Van Oorschot, Amsterdam. 118 blz. € 20,-.