Recensie: Mircea Cărtărescu – de Orbitor-trilogie (De wetenden, De trofee en Het onmetelijke mausoleum)
De nevelige lucht tussen jezelf en het verleden
We zullen er geen doekjes om winden: de Orbitor-trilogie van de Roemeense schrijver Mircea Cărtărescu (1956) is geen easy reading. Alleen al de omvang van dit drieluik, dat ruim 1600 bladzijden telt, boezemt ontzag in. Geen pocketje dat je nog snel even meegrist in de luchthaven om deze zomer bij het zwembad te lezen, dus. Daar komt nog bij dat het niet bepaald 1600 makkelijke bladzijden zijn: dit is geen lectuur waarbij je met één oog de kinderen in de gaten kunt houden terwijl je alvast aan het aperitief begint.
Nee, Cărtărescu eist je volledige aandacht op. Voor zover dit boek al zou lezen als een trein, dan is het een Transsiberië Express die drie weken lang door een eindeloze steppe tuft. Het is een onmogelijke opdracht om in het korte bestek van een recensie een totaalbeeld te geven van dit magnum opus, maar het laat zich misschien nog het best omschrijven als een gigantische, extreem breed uitwaaierende reconstructie van de Roemeense naoorlogse periode, met zijn lange voedselrijen, illegale abortussen en Securitate-paranoia, en de verstikkende jeugdjaren in Boekarest van het hoofdpersonage, dat wellicht niet toevallig ook Mircea heet. Grosso modo gaat het dus hoofdzakelijk om de jaren zeventig tot de Roemeense revolutie van 1989, waarbij dictator Nicolae Ceaușescu werd gefusilleerd. De desillusie van de vader van de ik-figuur, aanvankelijk een overtuigd communist, is groot. In het laatste deel van de trilogie verzucht hij: ‘Ze hebben het naar de klote geholpen met hun stomme gedoe. Je kunt het communisme niet opbouwen met paranoïde analfabeten.’
Met deze feitelijke omschrijving laten we de Orbitor-trilogie natuurlijk niet tot zijn recht komen, want in feite is het boek één lange stream of consciousness. Bij momenten doet het zelfs denken aan surrealistische écriture automatique waarbij droombeelden en psychedelische passages met monsterachtige vlinders en dergelijke niet worden geschuwd, maar tot het uiterste worden doorgezet. Daarbij hanteert Cărtărescu een taal waaraan hij geen enkele beperking oplegt. Bij momenten lijkt hij zich daardoor bijna in zijn beeldspraak te verslikken of zijn hand te overspelen, maar het moet gezegd dat hij vrijwel altijd nipt over de lat geraakt, hoe hoog hij die ook heeft gelegd. En Cărtărescu laat trouwens blijken dat hij hoegenaamd geen feitelijke reconstructie nastreeft: ‘Want wanneer je over dingen van vroeger schrijft, beschrijf je niet zozeer het verleden als wel de nevelige lucht tussen jezelf en het verleden.’
De precieze aanleiding voor dit stuk is de Martinus Nijhoffprijs die vertaler Jan-Willem Bos eind 2018 kreeg voor zijn vertaaloeuvre. Die prijs mag gerust als een kwaliteitslabel worden beschouwd; hij gaat doorgaans naar vertalers die zich met succes aan de meest veeleisende en rijkste literaire werken wagen. In het geval van Bos komt daar nog bij dat hij in feite bijna in zijn eentje de hedendaagse Roemeense literatuur in het Nederlandse taalgebied introduceerde, wat bepaald geen geringe verdienste is. Dat Bos’ vertaling zich laat kenmerken door een enorme lexicale rijkdom en grote syntactische lenigheid, mag blijken uit het volgende voorbeeld, dat model kan staan voor een van de honderden willekeurige passages in dit boek:
Zover het oog reikte, strekte Boekarest, als een bloeddoorlopen glazen maquette, zich uit met zijn fantastische daken: enorme eieren, donjons, de torentjes van de Metropolie, de kristallen buik van de Spaarbank, de bollen boven op hotel Negoiu en het gebouw van de Economische Hogeschool, de gedraaide champignons van de Russische kerk, de met schotelantennes bezaaide ijsberg van het Telefoniepaleis, als het in een ijzeren prothese gevatte been van een kind met polio, de fallus van de Brandtoren, en overal wemelde het van de standbeelden die gorgonen en atlassen en cherubijnen voorstelden en de Landbouw en de Industrie en alle Deugden en Seneca en Kogălniceanu en Bălcescu en Rosetti en Vasile Lascăr, een verwrongen universum van met sneeuw bedekte kalk, gips en brons.
In het geval van Cărtărescu wordt soms zelfs de vergelijking gemaakt met het Latijns-Amerikaanse magisch realisme, al is het maar de vraag of er werkelijk een overeenkomst is. Terwijl pakweg García Márquez af en toe wat magische elementen laat doorsijpelen in een vrij realistische setting, gaat bij Cărtărescu immers de hele realiteit an sich op de schop. Zo zet hij de hele werkelijkheid expliciet op losse schroeven:
Ik liep met het gevoel dat ik steeds verder doordrong in mijn eigen hersenen, dat niets echt was of dat een fabelachtig, psychisch, betoverend decor over de werkelijkheid heen werd geplaatst, als een gebitsprothese over een stel afgevijlde tandstompen.
De auteur doet een poging om zijn leven te filteren, al is het duidelijk dat hij zelf geen betrouwbare verteller wil of kan zijn: ‘Onze herinneringen en belevenissen bezitten uitsluitend eenheid vanuit het punt van waaruit wij de dingen bekijken, vanuit het meest raadselachtige woord dat er bestaat: ik.’ Daarbij wordt hij ook nog eens geplaagd door de waanzin van het geheugen: ‘De waanzin van het geheugen: ik zie nooit het gezicht van mijn moeder, alsof mijn moeder toen louter de wind was geweest die de oleanders wiegde en hun zoete geur door het hele huis verspreidde, terwijl ik zo helder die rode vilten baret voor ogen heb, met ieder stofje en draadje ervan, alsof Coca boven haar glanzende kastanjebruine krullen de aureool van een heilige droeg.’ Het eindresultaat is een zelfdissectie, een groot literair experiment met de experimenteerdrang van Joyce en de allesomvattende ambitie van Proust. Dat je behoorlijk wat moeite moet doen voor Cărtărescu zullen we niet ontkennen, maar je krijgt er veel voor terug.
Daan Pieters
Mircea Cărtărescu – De wetenden. Uit het Roemeens vertaald door Jan-Willem Bos. De Bezige Bij, Amsterdam, 2010. 480 blz. € 25,99.
Mircea Cărtărescu – De trofee. Uit het Roemeens vertaald door Jan-Willem Bos. De Bezige Bij, Amsterdam, 2012. 576 blz. € 30,99.
Mircea Cărtărescu – Het onmetelijke mausoleum. Uit het Roemeens vertaald door Jan-Willem Bos. De Bezige Bij, Amsterdam, 2015. 624 blz. € 30,99.