Literatuurluizen

Literatuur en literatuurkritiek staan op gespannen voet met elkaar en een vaak gehoorde klacht van schrijvers is dat recensies niet meer zijn wat ze waren. Ik werd er nog eens aan herinnerd toen ik onlangs een auteurslezing bijwoonde. Zonder dat hij kon vermoeden dat één van Satans dienaars zich onopvallend had gemengd onder het publiek, dat zoals gebruikelijk hoofdzakelijk uit dames van middelbare leeftijd en gepensioneerde leraren met ruitjeshemden bestond, liet de woordwellusteling van dienst met zichtbare weerzin zijn afkeer blijken voor het verachtelijke gilde der recensenten. Aasgieren zijn het, dames en heren. Een stelletje patjakkers dat het vakmanschap van de schrijver met duivels genoegen en gratuite beweringen de grond in boort. Amateuristische lijkenpikkers die niet eens weten hoe ze een roman moeten lezen. Vroeger, ja, toen werden de literatuurbijlagen nog gevuld door recensenten die hun metier beheersten. Enfin, the usual.

Het gekke is dat vroeger, toen literatuurkritiek dus nog niet door volslagen randdebielen werd bedreven, schrijvers ook niet bepaald de loftrompet staken over recensenten. Mulisch was een notoir recensentenhater en liet in de jaren zeventig het volgende optekenen over de gelaakte beroepsgroep: ‘Men voelt zich soms een acrobaat, wiens prestaties beoordeeld worden door leden van het plaatselijke reumacentrum.’

Natuurlijk zou ik het nooit in mijn hoofd halen om ook maar de minste kritiek te uiten op de onsterfelijkste aller Harry’s, maar ter aanvulling van zijn jammerklacht durf ik toch op te merken dat zelfs een reumapatiënt in een rolstoel heus wel het verschil zit tussen een perfect uitgevoerde driedubbele salto mortale en een mislukte radslag.

Nog opvallender is dat hoofdzakelijk recensenten die het werk van een auteur niét positief beoordelen, het moeten ontgelden: ze hebben het niet begrepen. Ah, de onbegrepen kunstenaar verschijnt op het toneel. Maar is dat niet een beetje gemakzuchtig en paternalistisch? Alsof de acrobaat die van de evenwichtsbalk is gekukeld, zijn publiek vermanend toespreekt omdat het uit onbegrip over zijn vernieuwende act weigert te applaudisseren.

Jeroen Brouwers was vanzelfsprekend geen grote liefhebber van critici. ‘Literatuurluizen’ noemde hij ze in een tekst die in 1979 in Tirade verscheen. Zijn oordeel was niet mals: ‘Iedere auteur in Nederland die niet meedobbert in de grauwe gelijktonigheid van de middelmaat kan niet anders dan de pest hebben aan het Nederlandse kritiekbedrijf.’ Hugo Claus smaalde gretig mee. ‘Het enige nut van een criticus is dat hij je naam in de krant plaatst,’ liet hij optekenen. ‘Critici doen alsof ze door hun eigen lintworm gesponsord worden,’ klonk het bij Jan Wolkers. En wijlen Gerrit Komrij, misschien wel de scherpste polemist die we ooit hebben gekend, liet zich evenmin onbetuigd. Memorabel is zijn heerlijke gedicht ‘De recensent’, dat iedereen die weleens iets meent aan te moeten merken op een literair werk tot zelfrelativering dwingt:

De recensent

Er is een heer die over boeken gaat,
Een knechtje met het air van potentaat –
Twee vaten heeft meneer op magazijn,
Een vaatje wierook en een vat azijn.

Ja, er bestaat een boekenvreter die
Zich volvreet en vervolgens lucht geeft aan
Zijn windophoping en antipathie –
Een kruising tussen paus en baviaan.

Hij ruikt naar kamfer en bedorven wijn.
Zijn hart is groot, zijn ziel is engelrein.
Hij is een mandarijn die het paleis

In een gevangenis veranderen kan.
Zijn jas is mottig en zijn haar is grijs.
Hij is bijziend. Meer zeg ik er niet van.

Kortom, de bewering dat literatuurkritiek vroeger, toen alles beter was, nog werd gewaardeerd, is aantoonbaar fout. Wat wel klopt, is dat recensies in dag- en weekbladen steeds korter worden en mede als gevolg van sterren- of ballenscores sterker op consumentenadvies zijn gaan lijken. De frustratie daarover bij schrijvers is begrijpelijk, maar mits ze voldoende ruimte krijgen om hun standpunten te beargumenteren, moeten lezers en recensenten zich wel nog in alle vrijheid een mening kunnen vormen over een literair werk. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om zo nu en dan eens op elegante wijze te worden uitgescholden, maar als er iets is wat me meteen alle lust ontneemt om een boek te lezen, laat staan om er een stuk over te schrijven, is het wel een schrijver die alleen maar hielenlikkers duldt.

Daan Pieters