De inauguratiespeech bij de aanvang van zijn stadsdichterschap van Tilburg greep A.H.J. Dautzenberg meteen aan om wat zaken aan de kaak te stellen. Onder meer de karige beloning van de makers van de kunsten ten opzichte van de beleidsmakers in de kunstensector. Dat geldt ook voor zijn eigen beloning:

Als stadsdichter van Tilburg krijg ik € 3.600,-. Per jaar. Bruto. Dat is € 300,- per maand. Geen vakantiegeld, geen pensioenbijdrage, geen doorbetaling bij arbeidsongeschiktheid, vul het rijtje zelf maar aan – voor die luxe ben ik als zzp’er zelf verantwoordelijk. Gezien de van de daken geschreeuwde importantie van kunst is dat bedrag natuurlijk bizar, lachwekkend laag. […] Ik had me van tevoren niet verdiept in de financiën, en dat is maar goed ook, want anders had ik de functie waarschijnlijk geweigerd.

Dautzenberg trekt zijn betoog breder dan alleen zijn functie als Stadsdichter en raakt daarnaast ook nog het nodige persoonlijke oud zeer op.

Maar uiteindelijk werkt hij wel naar zijn eerste Stadsgedicht in navolging van Anthony Kok die (1882-1969) lange tijd in Tilburg woonde en klankgedichten schreef. Op de speciaal in het leven geroepen site ‘de Tao van T’ staat de complete inauguratiespeech én het eerste gedicht.