Een donkere lichtstad

Er is iets vreemds aan de hand met Julian Perceval, de hoofdfiguur van John-Alexander Janssens (1984) roman Trocadéro. Op het eerste gezicht lijkt hij een rationeel handelende, intelligente jongeman te zijn, een kerel die alles netjes heeft geregeld in zijn leven en een duidelijk doel nastreeft: rechter worden. Dat doel ligt overigens al binnen handbereik, want het boek begint met de laatste examenronde voor kandidaat-rechters. Julian weet wat hij wil en laat geen steken vallen: ‘Hij kon de wereld op afstand brengen, een laag om zich heen vormen die hem als het ware beschermde en van daaruit praten en handelen en beschouwen.’

Na zijn sollicitatieronde – een gesprek met enkele rechters die hem stevig op de rooster leggen zonder hem ‘uit balans te brengen’ – moet Julian nog enkele maanden op de uitslag wachten. In afwachting daarvan vertrekt hij naar Parijs, waar hij nog wat colleges wil volgen. Maar hij is daar ook om de herinnering aan zijn oom Theodoor achterna te jagen en omdat hij met een zeker je-ne-sais-quoi worstelt, een onbestemd onbehagen dat de lezer geleidelijk aan deelachtig wordt en verband lijkt te houden met zijn gehate vader, die ooit het gezin verliet. Want waarom is hij er eigenlijk zo op gebrand om rechter te worden? Vanwaar die interesse voor ‘gerechtigheid’?

En hoe verklaar je dat zo’n intelligente jongeman, behorend tot de fine fleur van Nederland, bij een van zijn eerste verkenningstochten in de lichtstad doodleuk eten bestelt op het terras van Café de Flore, tegenwoordig een tent die het kleinste kind van een kilometer afstand herkent als een toeristenval? Als hij tot zijn verrassing veel te veel moet betalen voor de onsmakelijke salade die de onvriendelijke ober hem heeft voorgeschoteld, begin je je toch ernstig af te vragen of dit nou een ongeloofwaardig personage is, of dat er werkelijk iets met die Julian scheelt. Julians schokkende wereldvreemdheid – blijkbaar is hij er ook niet van op de hoogte dat er in het Bois de Boulogne nogal wat wordt getippeld wanneer hij daar een rondje gaat rennen – wekt verbazing.

Hoewel hij nogal op zichzelf is (‘Nee, hij wist niet wanneer je vriendschap sloot, of je dat überhaupt deed en hoe vaak je elkaar moest zien en wat erbij paste’), wordt hij toch op sleeptouw genomen door Bram en Danto, twee landgenoten die hij toevallig leert kennen. Al snel wordt duidelijk dat het tot een confrontatie moet komen met de mysterieuze Danto, die een groot feest met veel poeha voorbereidt en moeiteloos door het rookgordijn kijkt dat Julian om zichzelf optrekt. Die ontknoping komt er, al brengt ze geen duidelijkheid. Integendeel, de vervreemding neemt nog toe.

Parijs speelt een belangrijke rol in de verhaal, maar dan niet als romantische weekendbestemming die uitnodigt tot luchtig flaneren. Er hangt voortdurend een dreigende sfeer, het immer onder de straatstenen sluimerende geweld kan elk moment losbarsten. Van de terreur na afloop van de Franse Revolutie tot de Algerijnse kwestie in de jaren zestig, de brandende auto’s in de banlieue of de recente aanslagen op Charlie Hebdo en de Bataclan: de Franse hoofdstad lijkt een kruitvat waar iemand maar een lucifer bij moet houden om de boel te laten ontploffen. Zo weerspiegelt de lichtstad eigenlijk Julians gemoedstoestand.

Frappant is Janssens gewild onliteraire, zo normaal mogelijke stijl, zonder kitscherige krullen of gezochte metaforen. De auteur schuwt ook geen expliciete uitleg over de beweegredenen van zijn personages. Het lijkt een statement tegen het nog steeds bestaande misverstand dat stijl hetzelfde is als mooischrijverij. Net zoals bij pakweg Voskuil kan die stijl treffende, gebalde formuleringen en inzichten opleveren:

De alledaagse dagen, besefte hij, zijn in niets te onderscheiden van die waarop alles op het spel staat.

Wel lijdt deze roman wat onder de overbodige details en ruis en vervalt Janssen soms in en-toen-gebeurde-er-dit-en-toen-dat-proza. Het is niet altijd duidelijk waarom Julians vrij banale, dagelijkse handelingen worden beschreven met zinnen als deze: ‘Hij pakte zijn telefoon, maar bedacht zich, stak de straat over en kocht een croissant in een bakkerij tegenover de halte en ging zitten op de lage muur die de stoep afgrensde.’

Uiteindelijk blijkt het echter toch Julian te zijn die deze roman overeind houdt doordat hij zichzelf met mondjesmaat prijsgeeft en zijn intenties minder nobel blijken dan aanvankelijk gedacht:

Als hij eerlijk was, dan verlangde hij ook naar iets anders. Wraak.
Hierover zweeg hij.

Een haast Shakespeariaanse vergeldingsdrang dus, die geen beschermingslaag uiteindelijk kan verhullen. Rest nog de vraag of u bereid bent om Perceval tot het bittere einde te volgen bij zijn omzwervingen over sinistere Parijse boulevards.

Daan Pieters

John-Alexander Janssen – Trocadéro. De Arbeiderspers, Amsterdam. 270 blz. € 19,99.