Recensie: Maurits Wagenvoort – De dromers
Slachtoffer van een meedogenloos bestaan
In 1898 werd keizerin Elizabeth van Oostenrijk vermoord door een anarchist, in 1900 volgde koning Umberto I van Italië. Het anarchisme, fel antiautoritair, was in deze jaren zeer gevreesd. Het boegbeeld van de beweging in Nederland was Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Hugo de Vos, de hoofdpersoon van De dromers van Maurits Wagenvoort (1853-1944), begint zijn loopbaan als anarchist naar het voorbeeld Domela Nieuwenhuis. Ook hij heeft een artikel geschreven waarin hij de Majesteit beledigd. Omdat hij niet naar de gevangenis wil, verhuist hij tijdig naar Parijs. Hier woont hij op een zolderkamer in een arme buurt. Zijn geld verdient hij met journalistiek werk. Hugo heeft een aantal kleurrijke vrienden, die geen anarchist zijn, maar wel buiten de maatschappij staan. Zo is er de baron Grimaldi, de laatste telg uit een oude Italiaanse familie, die met zijn zuster in een piepklein appartement woont, maar wel een schilderij van Rafael bezit. Hugo bezoekt ook geregeld de Nederlandse schilder Terhaer, die grote, onverkoopbare symbolistische doeken produceert, terwijl zijn gezin in armoede leeft. Nog zo’n dromer is de Zweed Von Tigernskiöld die verre reizen onderneemt of in zijn laboratorium goud probeert te maken. Dit gezelschap wordt gecompleteerd door een groepje straatarme ouderloze kinderen, een voormalige politieke gevangene die alles van Nostradamus weet en Trinette, een conventionele, doodgoede jonge vrouw.
Te midden van dit gezelschap radicaliseert Hugo langzaam, een proces dat eindigt met de moord op een obscure hertog. In zijn roman hanteert Wagenvoort twee registers. De karakterisering van de romanfiguren, hun interactie en de sfeertekening van hun omgeving passen bij een naturalistische roman en zijn vakkundig gedaan. Om te laten zien waarom Hugo zich afkeert van de democratie en het socialisme gebruikt de schrijver daarnaast lange verhandelingen over de wereldgeschiedenis en de ontwikkeling van de negentiende-eeuwse maatschappij. Deze hoofdstukken zijn als theorie nog wel interessant, maar houden het verhaal behoorlijk op. Toen de roman in 1900 verscheen, viel het recensenten op dat de auteur het anarchisme bepaald niet veroordeelde. Maar wat ook opvalt is dat zich bij zijn held gaandeweg een nostalgie ontwikkelt naar de tijd dat de adel het nog voor het zeggen had. En socialisten vindt hij burgerlijk, net als moderne vorstenhuizen. Hugo bewondert de formele portretten van heersers in het Louvre. ‘Zij hebben panache, hun kroon past op hun hoofd, ofschoon zij nooit de wansmaak hadden hem anders dan bij hun kroning te dragen; hun scepter past in het bereik van hun fijne heersershanden.’ De foto’s van koninklijke families, die hij in de etalage van een fotograaf bekijkt, vindt hij daarentegen ordinair. ‘Was daar ook bij de fotografie van die heer Bernadotte, die zich, koning van Zweden en Noorwegen, met zijn kroon en koningsmantel liet fotograferen? Wat een misgreep, hè, wat een parvenu.’
Hugo voelt zich gaandeweg de roman gedwongen een daad te stellen. Als hij hoort dat de hertog van Dinkala terug wil keren naar Roetelië om daar zijn troon te heroveren, voorziet hij een hernieuwde cyclus van geweld in dat land. Deze hertog is meedogenloos en heeft kortgeleden nog een bediende bewusteloos geslagen. De man moet koste wat kost gestopt worden. Een dieperliggend motief heeft te maken met het lot van de ouderloze, straatarme kinderen die niet naar school gaan, maar gedwongen zijn de gehele dag knoopsgaten te maken in kleding en daarmee bijna geen cent verdienen. Als een van hen sterft, als ‘slachtoffer van een meedogenloos bestaan’, grijpt dit Hugo zeer aan en is hij opeens vastbesloten de hertog te vermoorden. Hoewel hij weet dat deze moord niets in de wereld zal veranderen, koopt hij toch een mes. De uren die aan de aanslag voorafgaan en waarin Hugo zichzelf overtuigt door te zetten, behoren tot de beste passages in de roman.
De hertog ging de portier voorbij, kwam op het trottoir, naderde…met een enkele voetstap stond Hugo voor hem, zijn hand het omlaag glijdende mes gevat, en voor hij zich bewust was wat hij deed, voelde hij hoe de punt een ondeelbaar moment stuitte op een zachte wand, maar het mes drong door, verdween gedeeltelijk, zijn hand trok het op, naar boven, en hij voelde zich in de greep van de man, die riep “Ellendeling!”
Wagenvoort was geen begenadigd romanschrijver zoals zijn tijdgenoot Couperus, daarvoor zijn de stijl en het taalgebruik van de roman lang niet sprankelend genoeg. De thema’s die hij in De dromers naar voren brengt zijn echter wel intrigerend. Heel diep dringt de schrijver ook weer niet door tot de persoonlijkheid van zijn hoofdpersoon, Hugo lijkt de moord eerder uit sentiment dan uit weldoordachte principes te plegen. Maar het milieu waarin Hugo verkeert wordt door Wagenvoort dan wel weer heel goed geschetst.
Doeke Sijens
Maurits Wagenvoort – De dromers. [Rondom Couperus, deel 4] Met een nawoord van Sander Bink. Astoria, Benthuizen. 262 blz. € 22,50.