1984

Hopelijk heb ik George Orwells roman 1984 jegens mijn leerlingen gedurende een kleine veertig jaar voldoende egards verleend. Ik weet het wel zeker. Orwells meesterwerk is een meedogenloze politieke analyse van het misdirected communistische systeem, dat drie generaties mensen heeft verwoest.
        De martelingen in Room 101, in het Ministry of Love, toegebracht door de kille Inner circle dirigent O’Brien, onder begeleiding van door op partijstrategie gebaseerde contradicties en vernederingen, op de maat van sempre crescendo toegediende stroomstoten, waarbij slachtoffer Winston Smith het uitschreeuwt in aria’s van pijn, zijn van een weerzinwekkende kracht. Ze vormen de praktijkvoorbeelden van de methodes waarmee Big Brother iedere individualiteit breekt. De op schrift gestelde partijtheorie is de Bijbel en Big Brother, die in persoon niet bestaat, is God, die alles ziet. Geschreven in 1948, vormt 1984 een politieke ideeënroman met een tijdloos thema.
        Big Brother woont en heerst tegenwoordig onder meer in Noord-Korea, waar hij nog bestaat ook.

*

George Orwell was een visionair auteur, maar hij was tevens een Engelsman in hart en nieren en daarom zijn de liefdesscènes in 1984 geschreven met een stiff upper lip, in plaats van met een ander lichaamsdeel, dat zich daar beter voor leent. Zo zijn enkele handelingen minder waarachtig dan Orwell ons wil doen geloven. Als Winston met Julia het bed deelt wordt de suggestie gewekt dat alles stroomt, maar het water ontbreekt. En als Winston bij het door O’Brien geschetste beeld dat de uitgehongerde ratten in de kooi die om zijn hoofd wordt gezet, zich dwars door zijn wangen heen zijn hoofd zullen binnen vreten, uitroept: Do it to Julia! laat Orwell zich te ver gaan in de eisen die het politieke thema van zijn roman aan hem stelt.
        Winston zou Julia nooit verraden, evenmin als zij hem, hoewel Orwell ook dat suggereert. Hun liefde, tegen de klippen op, vormt het laatste houvast van menselijke waardigheid. Eerder dan hun verbondenheid te bezoedelen zou hij, in het besef dat nu alles verloren is, moeten uitroepen: My dear Julia, what have we done! Of, in een iets heldhaftiger register: O’Brien, please, finish me! En dat Winston zich van Julia afkeert, als ze elkaar na hun verblijf in het Ministry of Love weer op straat tegenkomen, is uit een verdoofd gevoel van verlies en onmacht aannemelijker dan het besef dat hij nu van Big Brother houdt, zoals de slotregel de lezer wil doen geloven.
        Winston Smith is niet gebrainwashed, zoals wel wordt beweerd. Hij is gemarteld en vernederd, er is een tand tussen O’Briens wijsvinger en duim uit zijn kaak getrokken en een pluk haar uit zijn hoofd. Hij is compleet murw gebeukt en geestelijk leeggehaald. Voor ‘houden van’ is een gevoel nodig dat hij niet meer bezit. Big Brother heeft niet de plaats van Julia ingenomen. In Winstons gevoelsleven is voor niemand meer plaats, ook niet voor hemzelf. En als hij in The Chestnut Tree in zijn glaasje Victory gin zit te staren vraagt hij zich hoogstens nog af hoe lang het zal duren voordat hij uit het straatbeeld zal worden verwijderd en gevaporiseerd. Om daarna nooit te hebben bestaan.

*

Maar dit werk is in zijn statuur van een dergelijk superieur gehalte, dat de schrijver zich bij bepaalde scènes in de beoordeling van de lezer mag laten voorstaan op wat Samuel Taylor Coleridge ooit noemde: a willing suspension of disbelief.

L.H. Wiener