Een dikke bundel, maar zonder poëzie

Lieve,

Afgelopen weken
heb ik een selectie gemaakt van de gedichten,
die ik door de jaren heen heb geschreven.

Nou ja, gedichten…

Zo begint de als een gedicht vormgegeven flaptekst van Al het waaien van de wereld, de nieuwe bundel van liedjesschrijver, zanger, muzikant en nu dus ook dichter Alex Roeka. In het flaptekstgedicht legt Roeka uit dat hij niet de ambitie heeft poëtisch te zijn. Dat het hem meer gaat om het verhaal dan om taalkunstige aanstellerij. Dat zijn gedichten eigenlijk meer geconcentreerd proza zijn, niet romantisch maar wel aangetrokken door de schaduwkanten van het leven. Dat hij hoopt dat wij er op een of andere manier plezier aan zullen beleven.
We zullen zien.

Eén van Roeka’s thema’s is zijn preoccupatie met het wielrennen. De bundel is ook in samenwerking met de uitgever van wielertijdschrift De Muur tot stand gekomen. Het heldendom, het afzien, het verdriet fietsen, harken en dweilen door de bundel. Maar ze dansen ook, zoals in de ode aan ‘De onbekende renner’:

Ook ik geloof dat wielrennen dansen is,
dansen met de lege wegen van de polder
als op de sloten de donker gefronste woede ligt
van de naar een gebogen schim slaande wind,

dansen met de bonkige Vlaamse hellingen
en hoog op het land blinkende karrensporen,
waar loodgrijze wolken laag aan komen rollen
over de harige varkensruggen
en de rennerskop de hoekige, bekraste
en gespleten gedaante aanneemt van de kassei zelf,
[…]

In het lange gedicht – voor een ode moet je de tijd nemen – komt het dansen van de renners in een veelheid van combinaties en neologismen terug. We lezen over ‘klefdansen’ (met de duivel nog wel), ‘over de grens dansen’, ‘mompeldansen’, ‘naar beneden dansen’, ‘schokdansen’ en ‘hangdansen’, zodat het dansen je wel vergaat. Maar dat is natuurlijk ook de bedoeling. Niemand wil dit, ook de renners niet. Maar ze moeten, zoals een ander een marathon móet rennen (niet leuk!), of pure spiritus moet drinken om zich een beetje goed te voelen. Pijn kan voor velen blijkbaar ook lekker zijn.
Behalve aan wielrennen moest ik trouwens ook een beetje aan ‘Vrede is eten met muziek’ van Lucebert denken, dat ook een zekere voorkeur voor dansmuziek voorstaat.

Natuurlijk ontbreekt tussen die wielergedichten ook de beul der beulen niet. ‘De berg van pijn en glorie’, de Mont Ventoux. Ook dit is weer een lang gedicht, ik citeer een passage waarin een groepje onbekende koplopers aan de klim begint.

[…]
Terwijl het verdwaasde carnavalsvolk
lichtzinnig op zijn flanken drinkt en danst
heeft de berg zelf zijn stille, moordende wetten
van hitte, steilte, hoogte, wind, kou en afstand.

Na 2 kilometer zit de eerste van de vroege vluchters
al met zijn bakkes wagenwijd open
en probeert zich in een schemerige trance
boven zijn verzuring te verheffen,
zichzelf als het ware met hemels wazige ogen
boven zijn pijn uit te kijken.

Maar het lukt niet,
hij stort weg in de knekelkuil der lamme poten
en zelfs niet één van zijn vluchtvrienden
kijkt nog naar hem om.

Dit is ongetwijfeld wat Roeka in zijn flapgedicht een ‘verhaal’ noemde, een verslag van de heroïsche strijd op de flanken van de beruchte en geduchte berg, die lang geleden ook voor Petrarca al een uitdaging vormde. Maar toch is het ook meer dan een verhaal. Als ik op de televisie naar die beklimming kijk (dichterbij ben ik nooit geweest), hoef ik mijn verbeelding niet aan te spreken. Maar zo makkelijk kom ik er bij dit gedicht niet mee weg. Het spookt door mijn hoofd en roept vragen op over die berg met eigen wetten, de schemerige trance van zijn beklimmers en de totale vergetelheid van ‘de knekelkuil der lamme poten’, die de Ventoux in een soort van helse Lethe transformeert. Wie achterblijft wordt vergeten. En wie dit gedicht leest, weet dat Roeka poëtischer schrijft dat hij in zijn flaptekst wil toegeven.

De bundel in ingedeeld in vijf afdelingen waarvan de vierde ‘Beet van liefde heet’. Het zijn veertien genummerde gedichten over het geluk en de pijn van een nieuwe liefde. Het aantal van veertien is interessant, het maakt de afdeling tot een enorm uitgewaaierd sonnet. De nieuwe liefde die fataal maar onweerstaanbaar blijkt en de oude die niet over maar wel voorbij is. De wending (of liever: ‘val’) die een sonnet kenmerkt, mogen we letterlijk nemen. In het Engels ‘val je in liefde’. Wij niet, wij worden eenvoudigweg verliefd, maar de gevolgen zijn niet minder desastreus. Alle drie de personages gaan eronder gebukt, ook het meisje dat in haar omgeving slechts op onbegrip stuit. Ik citeer het openingsgedicht.

1. Sneeuw

Je bent altijd in het zwart.
Daaronder is je lichaam wit,
bijna doorschijnend
als eerste sneeuw in de nacht.
Je hebt geen geheimen,
het enige geheim is dat je er bent.
‘Een ongelukje,’ zeg je, ‘van mijn ouders.’
‘Een mooi ongelukje,’ zeg ik,
‘van de natuur of de voorzienigheid.’
Tot ik als een hoop vodden over je neerdaalde,
wist ik niet dat sneeuw verstandhouding was
met de dingen van het hart.

Het is een kwetsbaar liefdesgedichtje met zachte maar rake metaforen. Regels als ‘Je hebt geen geheimen, / het enige geheim is dat je er bent’ en ‘ik [wist] niet dat sneeuw verstandhouding was’ blijven nog lang na smeulen in het hoofd van de lezer. Waarna de lezer op zijn minst achterblijft met de vraag waar die ontroering van binnen zo ineens vandaan komt. Een ontroering die trouwens perfect gepland is, want je hebt hem nog nodig voor de rest van de cyclus.

In zijn flapgedicht schreef Roeka: ‘ik heb met deze verzameling / niet de ambitie poëtisch te zijn.’ Ik weet niet wat de dichter zich met deze bundel allemaal nog meer voorgenomen had. Maar dít voornemen is in ieder geval niet uitgekomen. Roeka dicht zo dichterlijk als maar zijn kan en dan ook nog zonder de door hem zo gevreesde ‘taalkundige aanstellerij’. Ook een dichter kan kennelijk niet álles hebben.

Jan de Jong

Alex Roeka – Al het waaien van de wereld. Raaf Boeken. 132 blz. € 15,00.