Recensie: Een liber amicorum voor Dick Welsink – Wat mij het oog doet glinsteren
Vriendenboek voor een literair detective
Niet vaak wordt een liber amicorum zo voorbeeldig uitgegeven als dat voor Dick Welsink door het Literatuurmuseum. Hij nam er afscheid op 23 augustus. Directeur Aad Meinderts vroeg mensen die in het Literatuurmuseum het pad van Welsink kruisten om een bijdrage. Daan Cartens en Bertram Mourits vormden de redactie. Er zijn drie delen: de lichte letteren, de negentiende eeuw en de bio- en bibliografie.
Aad Meinderts schreef speciaal voor Dick:
Verzuchting uit een schrijversgraf
Al vele jaren dood,
schrijver van slechts één boek,
denk ik: ‘Ach, geen nood,
ooit komt Welsink op bezoek.
Wim Hazeu bespreekt nagelaten aantekeningen van Marten Toonder. Enkele gaan over de heksenjacht van McCarthy (de communistenjager) en die doen akelig actueel aan.
‘Beschuldiging die niet weerlegd kan worden.’
‘Eenvoudig zijn…(je denkt toch niet, dat je beter bent dan wij – doe maar gewoon’)
‘Geestelijke luchtverontreiniging’
‘Gelijk hebben en gelijk krijgen zijn verschillende dingen (het krijgen is belangrijker dan het hebben)’
Deze notities kwamen terecht in ‘Heer Bommel en het platmaken’.
Muriël Steegstra schrijft over ‘Biegels boekweitkorrels’. De titel kwam volgens Biegel uit de blauwe lucht vallen, maar Steegstra wijst op het stadswapen van Bussum waar de schrijver woonde. Het wapen bevat vijf gouden boekweitkorrels op een blauwe achtergrond.
Zij roemt Dick Welsink omdat hij alles over schrijvers en hun producten kon vinden. Zelf heeft zij ook verborgen zaken gevonden, maar als het niet lukte, dacht zij aan Dick Welsink, die, nu hij gepensioneerd is, tijd zal hebben om het nu nog onbekende op fiche te krijgen.
Vele bijdragers aan de bundel hebben het over de bibliografische talenten en de vasthoudendheid van Welsink.
Ook actueel is wat Gé Vaartjes optekent over een onderwijzer, Dijkstra, aan een School met den Bijbel. Een collega zag op het schoolbord in Dijkstra’s lokaal ‘de Heer’ staan en dat moest natuurlijk ‘Heere’ zijn. Het schoolbestuur kreeg wantrouwen en toen Dijkstra de reeks van Bomans ‘Pim, Frits en Ida’ op eigen initiatief aanschafte, moesten de boekjes worden teruggestuurd omdat Bomans rooms was en omdat er een zinsnede stond: ‘Dat gaat je geen bliksem aan!’
Ook kreeg in het verhaal een zoontje van zijn vader een kwartje om naar het circus te gaan. Dat stond volgens het bestuur haaks op de christelijke beginselen. Dijkstra had een goochelaar geëngageerd rond de geboorte van prins Friso, maar dat was zwarte kunst, tovenarij. Dijkstra kreeg ook nog te horen dat hij de kinderen onvoldoende waarschuwde tegen katholieken, terwijl toch duidelijk was dat zij nooit zalig konden worden. Een omgekeerd Haga-incident. Dijkstra besloot te vertrekken. De inspectie reageerde niet vanwege de vrijheid van onderwijs…
Aad Meinderts diept ‘drie jolige gedichten van Jan Campert’ op. Hij doet allerlei bibliografisch onderzoek en vroeg Dick Welsink te zoeken naar gedichten in De HBS-er.
Zodoende werkte hij ongeweten mee aan dit Vriendenboek. De jolige gedichten roepen allerlei vragen op die misschien ooit beantwoord kunnen worden door een literair detective. Zo zijn er twee strofen over Spanje:
‘De ‘erinnering aan Spanje, dat ‘overschoone land,
heeft óók al krokodillentranen laten stroomen.
Zèg, Etty, weet je nog, hoe wij daar hand in hand,dolende zwierven langs ’t mooie Ebro-strand,
in ver-verloren jeugd, die nooit meer weer zal komen,
dan in mijn (of onz’?) middaglijke droomen.’
Een Spaans avontuur van Campert is Meinderts niet bekend, net zo min is er zo iets te vinden in Renders’ biografie. Welsink krijgt het druk.
Jeroen Brouwers vertelt hoe in het register van de vijfde druk van zijn ‘Laatste deur’ de naam van Dick Welsink aan wie hij zoveel feiten en feitjes te danken had, ontbrak. Hoewel hij zelf niet verantwoordelijk was voor dat register en dus die omissie, schaamde hij zich zo, dat hij bij de receptie Dick niet durfde ontmoeten. In de zesde druk kwam het goed. Brouwers maakt in zijn stukje overigens duidelijk hoezeer hij de voorganger, Harry Prick, miste. Met hem correspondeerde hij per brief. Zelfs na de dood van de ijverige biograaf ontving hij een brief. Geen kopieermachines, geen internet, waardoor het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum alle krantenberichten over literatuur uitknipte. De teksten moesten dan worden overgeschreven. Nu Literatuurmuseum (‘annex kinderboerderij’ volgens Brouwers).
Jean Pierre Rawie vindt de nieuwe naam ook niet zo geslaagd. In een geestig stukje (‘Ik hoop dat Dick Welsink dit niet leest’) bekent hij dat hij uit luiheid alle documentatie over zichzelf weggooit.
Zo zijn er meer anekdoten in het boek te vinden. Hoe Beets zijn dochter verbood met haar geliefde te trouwen omdat zijn vader alcoholist was en hoe dat meisje de strijd zes jaar volhield en tenslotte dan maar met een ander trouwde, die haar overigens acht kinderen ‘schonk’. Ja, zo heette dat. De vrouw deed het zware werk, de man schonk.
Hoe Marco Borsato een opvolger werd van Tollens als dijkbreukzanger. Borsato zong om geld op te halen voor de watersnood van 1995, aangekondigd door Linda de Mol: ‘Water waarom: Maar nu gaan de oude dijken / door de waterlast bezwijken’. Er werd 66 miljoen gulden opgehaald, maar de dijken hielden het. In 1828 verscheen ‘Klara en Ewout’, een romance over een watersnood. Vrouw verdrinkt bijna met haar baby, maar mist haar man. Die vindt ze toch nog, waarna het tijd is om de ‘Oppermagt te loven’ die hen heeft gered. Wij zeggen nu: ‘en de anderen dan?’ Tollens schreef: ‘Geen muschje valt op de aard, dat Hij niet vallen ziet’. Borsato vraagt ‘waarom’ aan het water. Wel een beetje raar.
Wat mij ook verbaasde was dat de naam van Willy Tibergien, met wie Dick Welsink vele Literaire Almanakken samenstelde, in het boek niet voorkomt.
Remco Ekkers
Wat mij het oog doet glinsteren. Een Liber Amicorum voor Dick Welsink. Literatuurmuseum.