Tranen met tuiten

Het literaire voetbaltijdschrift (of ‘voetbaltijdschrift voor lezers’) Hard Gras, dat inmiddels al meedraait sinds 1994, is voor zover ik weet vrij uniek in de wereld. Het is alleszins niet zo eenvoudig om een ander magazine te vinden dat diezelfde, op het eerste gezicht zo van de pot gerukte combinatie van voetbal en literatuur probeert te brengen. Hard Gras komt alleszins goed van pas. Ook lezers die niet terugschrikken voor loodzware, vuistdikke topstukken uit de wereldliteratuur, hebben weleens behoefte aan iets lichters. Ik zou dat niet eens een guilty pleasure noemen; een mens kan toch niet alleen Proust, Mann of Joyce lezen.

Inmiddels zitten ze dus al aan nummer 127. Doorgaans is er een centraal thema en deze keer is dat rouwverwerking. In dat opzicht is het niet verwonderlijk dat er deze keer buitensporig veel aandacht naar Ajax gaat, maar zelfs in het zeer aannemelijke geval dat u meer sympathie hebt voor een andere club, hoeft u dit nummer niet per se links te laten liggen. Leedvermaak over het gefnuikte ‘wonder van Ajax’, dat in 2019 in extremis door Tottenham Hotspur uit de Champions League werd geknikkerd, is ook leuk.

In het eerste verhaal, getiteld ‘Ajax in Ericeia’, een stuk van journalist Althuisius die zich zijn verblijf in Portugal iets mooier had voorgesteld dan het werd, wordt er al meteen gehuild. Aanvankelijk vloeien er nog vreugdetranen als de Amsterdammers met Juventus afrekenen: ‘Mijn vriendin, die een verdieping lager iets niet-Ajax-gerelateerds zat te kijken, hoorde me, sloop naar boven met haar telefoon in de aanslag en filmde hoe ik zat te janken. En zette dat op Instagram.’

Een spoiler alert hoeft niet, want u weet al hoe het afliep tegen Tottenham Hotspur: ‘De scheidsrechter fluit af. Ik weet meteen dat deze de ergste van allemaal is. Erger dan de penalties tegen Juventus in 1996. Erger dan de 3-2 tegen AC Milan in 2003. Erger dan de verloren Europa League-finale tegen Manchester United.’ Kijk, dat noemen we een goede oefening in nederigheid.

Vermakelijk is ook het stuk van Pieter van Os, ‘De vliegveldkapper van Tirana en de lange manen van Ajax’, waarin hij ons meeneemt naar het Albanië van de jaren zeventig, destijds een strenge dictatuur die met harde hand werd geleid door stalinist Enver Hoxha. Om langharig gespuis uit het land te houden, bepaalde de Albanese wet destijds dat mannelijke bezoekers de lengte van hun kapsel tot vier centimeter moesten beperken. Wie langere manen had, werd bij aankomst in het land vriendelijk maar met aandrang verzocht om aan te schuiven bij de luchthavenkapper. Maar dat was natuurlijk buiten de Amsterdamse branie van Cruijff en co gerekend, want de Ajacieden die naar Tirana kwamen voor de eerste ronde van de Europacup I weigerden hun nektapijten te laten kortwieken…

Simon Kupers openhartige stuk ‘Interviewen doe je zó’, waarin grootheden als Rivaldo, Lothar Matthäus en Lilian Thuram de revue passeren, mag er ook wezen en is zelfs lezenswaardiger dan het gros van de interviews met voetballers. Kupers is zich daarvan bewust en schrijft het volgende: ‘De meeste voetbalinterviews gaan nergens over. Maar tienduizenden mensen verdienen hun brood in die dagelijkse geluidsmachine.’ Zo trapt hij natuurlijk een open deur in, want wat wordt er een eind in het luchtledige gekletst in de voetballerij. Geen wonder dat iedereen naar het toilet gaat of bier haalt tijdens de rust, want wie heeft er nou behoefte aan drie luidruchtig naast de kwestie orerende voetbalanalisten?

Er zit natuurlijk nog meer verwerkingsliteratuur in dit nummer, met onder meer een weinig opzienbarend stuk van Daan Heerma Van Voss die in ‘De vilten hoed’ nóg eens de nederlaag tegen de Spurs mag navertellen. Hij zag de wedstrijd in het dorpje Bonnyrigg, dat in zijn fantasie vreselijk afgelegen lijkt – in werkelijkheid ligt het ongeveer een uurtje van Edinburgh. Ook ‘De marges’ van Sam Planting valt een beetje tegen, vooral als hij wedstrijden begint na te vertellen: ‘Met een pirouette tolt hij voorbij Sadilek. Hij kaatst met Tadic. Ták! Met buitenkant voet stuurt hij Neres de diepte in, die de actie van het seizoen in petto heeft.’
Eerlijk gezegd: zoiets werkt niet echt op papier. Daarvoor is de televisie uitgevonden. Als je over voetbal schrijft, kan je het beter hebben over dingen die je niét ziet op de beeldbuis.

Aan het einde wacht nog een verrassing in de vorm van een aantal voetbalgedichten van Nachoem Wijnberg, waarvan ‘Speler, trainer’ mij het meest kon bekoren. Het begin daarvan gaat als volgt:


Het is het soort gedicht dat je verbeelding prikkelt en waarbij je in gedachten een team met voetballende dichters gaat samenstellen. Ik zou Menno Wigman in het doel zetten, Slauerhoff als diepe spits nemen en de altijd aanspeelbare Pessoa het middenveld laten domineren, maar dit terzijde.

Tot slot nog dit: waarom vragen ze bij Hard Gras niet eens Ilja Leonard Pfeijjfer? Die schreef in Brieven uit Genua een geweldig stuk over de derby tussen Sampdoria en Genoa en volgens mij is hij niet eens zo duur. Hij mag dan al tegenwoordig opzichtige gouden ringen en Italiaanse maatpakken dragen, zelfs in vergelijking met een doorsnee speler van een matige club uit de Serie A als Parma of Atalanta is hij vast nog een koopje.

Daan Pieters

Hard Gras 127 – augustus 2019. Ambo|Anthos, Amsterdam. 120 blz. € 10,95 (los nummer).