Recensie: Rick Honings en Lotte Jensen – Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw
De onschatbare waarde die de studie van de Nederlandse letterkunde rijk is
Tussen 2006 en 2017 verschenen negen monumentale delen over de Nederlandse literatuur in de reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Elf gezaghebbende auteurs beschreven de Nederlandstalige letterkunde vanaf het begin tot 2005. Eindelijk was er een volwassen opvolger van Knuvelders handboek. De reeks werd besloten met de bundel Ongeziene blikken, waarin Arie Jan Kelderblom en Anne Marie Musschoot, de hoofdredacteuren van de reeks, een beschouwing achteraf boden. Zij belichtten de gemene deler: we hebben te maken met een functionalistische én functionele geschiedschrijving. De negen dikke boekwerken bieden een geweldige synthese van de wetenschappelijke stand van zaken op het gebied van de Nederlandse letterkunde. Maar het is geen sinecure om alle 7175 pagina’s te lezen, zeker niet voor een ruimer publiek van niet-specialisten. Het zijn door hun omvang en toonzetting eerder naslagwerken en studieboeken voor studenten dan leesboeken voor een ruimer publiek (laat staan voor leerlingen op de middelbare school).
Maar nu is daar Romantici en revolutionairen, literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw. Rick Honings, universitair docent moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden en Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen hebben een uiterst toegankelijk boek geschreven waarin ze een fraai geconstrueerde brug slaan tussen wetenschap en geïnteresseerde lezers.
In de inleiding verantwoorden ze hun uitgangspunten:
Als titel hebben we voor Romantici en revolutionairen gekozen, omdat daarin de twee polen tot uitdrukking komen waartussen auteurs zich bewogen: sommigen gaven gehoor aan hun romantische vrijheidsdrang, anderen verbonden zich aan maatschappelijke idealen. Uiteraard waren er allerlei tussenposities mogelijk.
Zij plaatsen de auteurs centraal en onderzoeken hoe het begrip ‘auteurschap’ zich tussen 1750 en 1900 heeft ontwikkeld. ‘De auteur heeft zich de laatste decennia enigszins in de coulissen van de literatuurgeschiedenis opgehouden.’ Hun uitgangspunt strookt met de hedendaagse interesse in de mens achter het boek. Een schrijver heeft het in televisie-interviews eerder (tegen heug en meug) over haar of zijn leven dan over de poëtica of de lagen in het verhaal.
De focus op het auteurschap wordt gecombineerd met een cultuur-historische benadering waarin de auteurs en hun werk in een sociale, religieuze en politieke context worden ingebed. Volledigheid was niet hun doel. Wel hebben ze representatieve auteurs geselecteerd die een ontwikkeling illustreren. Daarbij weten ze behoorlijk wat schrijvers aan de vergetelheid te ontrukken. Schrijvers die in hun tijd verkoopkanonnen waren, maar die in latere eeuwen door het canoniseringsproces onterecht verdrongen zijn geraakt. Vooral vrouwelijke schrijvers hadden te lijden onder die canonisering van later eeuwen. Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk had met Hilda van Suylenburg 1897 een bestseller, maar vandaag ontbreekt van haar ieder spoor in literatuurgeschiedenissen. Jensen en Honings hebben echter niet koste wat kost vrouwen willen belichten. Ze geven enkel ere wie ere toekomt door de schijnwerper te richten op schrijfsters die in hun tijd veel gelezen werden.
Een andere pijler vormt hun definitie van het begrip ‘literatuur’: ‘Naast de traditionele genres (poëzie, romans en toneel) komen ook reisteksten, egodocumenten, liedbundels, verhandelingen en pamfletten aan bod.’ De internationale context dient als achterdoek: hoe verhouden de Nederlandse auteurs zich tot het buitenland? ‘Welke accenten legden zij en waarom?’ Ze beperken zich tot slot tot het literaire leven in Noord-Nederland.
In drie evenwichtige delen komen diverse, rijkelijk geïllustreerde auteurstypen voorbij. De achttiende eeuw kent de spectator, de toneelschrijver, de genootschapsdichter, de politieke auteur, de romanschrijver, de sentimentalist en de kindervriend. De negentiende eeuw komt in twee hoofdstukken aan bod en daarin passeren de revue: de verzetsdichter, de dichter des vaderlands, de romanticus, de byroniaan, de Nederlandse Walter Scott, de realist, de vrouwelijke auteur, de koloniale idealist, de voordrachtskunstenaar, de dominee-dichter, de criticus, de Tachtiger, de naturalist en de feminist.
Deze titels roepen verschillende eigentijdse auteurs in gedachten. Hoe verhouden columnisten als Marja Pruis, Arnon Grunberg, Tommy Wieringa, Niña Weijers of Rosanne Hertzberger zich tot de spectators of tot de politieke auteurs uit de achttiende eeuw of tot de negentiende-eeuwse critici? Of wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen Dichters des vaderlands toen en nu? En lijken toneelschrijvers van nu op toneelschrijvers van toen?
Dit soort vragen vormt een geweldig uitgangspunt voor het ontwikkelen van lesmateriaal voor middelbare scholieren (er zijn ruimschoots aanknopingspunten voor een docentontwikkelteam of voor Litlab). Liefst materiaal dat leerlingen onderzoek laat doen, dat hen zelf kritisch naar de bevindingen in dit boek en hun eigen tijd laat kijken. Dit boek moet namelijk de klas in. Als iets het tij van het teruglopende aantal studenten Nederlands kan keren dan is het een bevlogen boek als Romantici en revolutionairen. Dit sublieme, ambachtelijke handboek laat je in een fraaie vormgeving de onschatbare waarde ervaren die de studie van de Nederlandse letterkunde rijk is.
Het is sowieso verplichte kost voor docenten Nederlands die hun lessen kunnen aanscherpen met de fenomenale faits divers of met de vele toepasselijke illustraties waarmee Jensen en Honings hun heldere verhaal optuigen. De pagina over de pastiches en parodieën op ‘De pruimenboom’ van Van Alphen gaat integraal mee naar mijn lessen (ik weet het, foei!; maar ik schaf het boek wel in tweevoud voor onze mediatheek aan). Ik vul het aan met de opdracht voor de leerlingen om een variant te schrijven, waarin ze de mores van onze tijd tot uitdrukking laten komen of waarin ze die juist op de hak nemen. En dankzij Honings en Jensen zal ik een aantal, node gemiste, lessen aan mijn lessenreeks kunnen toevoegen, lessen over Petronella Moens, over de vrouwelijke Robinson en over Cécile Goekoop-de Jong van Beek. Het is lang geleden dat een boek over het door mij intens geliefde vak mijn immer brandende vuurtje zo heeft weten op te laaien. Ik benijd de jongeren die bij deze twee excellente wetenschappers in de collegebanken mogen plaatsnemen. Of gaan de auteurs wellicht ook interessante nascholingen voor docenten aanbieden waarbij dit boek als lesmateriaal vooraf dient? Ik hoop het van ganser harte.
Miriam Piters
Rick Honings en Lotte Jensen – Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Neder-land in de 18de en 19de eeuw. Prometheus, Amsterdam. 408 blz. € 39,99.