Recensie: Roberto Calasso – Het onbenoembare heden
Het beschrijven van het onbenoembare
Iedereen heeft een mening over de tijd waarin we leven, velen proberen die te analyseren en te beschrijven, maar weinigen slagen daarin. Roberto Calasso is een uitzondering; zijn onlangs vertaalde essay Het onbenoembare heden is een pijnlijk accurate analyse van onze tijd.
Wat is dit toch voor een tijd waarin we leven? Wat kenmerkt de huidige wereld? Columnisten, essayisten en politici zijn dagelijks bezig het heden te verklaren. Ze falen bijna allemaal, omdat ze niet bezig zijn inzicht te verkrijgen: hun primaire doel is het halen van het eigen gelijk. Hun analyses zijn vaak aanvallen op andersdenkenden, niet een onderzoek naar de contemporaine wereld. Misschien is Roberto Calasso’s essay Het onbenoembare heden daarom zo goed: het is geen aanval, geen apologie van zijn gedrag, meningen en denkwijze, maar een gedegen, zeer goed geschreven ontleding van het heden.
Roberto Calasso is schrijver en uitgever; over dat laatste beroep schreef hij het helaas nog niet in het Nederlands vertaalde boek De kunst van de uitgever. Hij besteedt in zijn werk veel aandacht aan mythen; hij publiceerde onder meer het fijne essay De literatuur en de goden. Het onbenoembare heden bestaat uit de drie delen: het laatste deel is een korte epiloog over een droom van Baudelaire. De droom van Baudelaire is ook het laatste boek van Calasso dat in het Nederlands verscheen, een doorwrocht maar toegankelijk boek over Baudelaire en de schilderkunst. Het tweede deel van Het onbenoembare heden beschrijft, vooral aan de hand van citaten van bekende schrijvers en denkers, de periode 1933-1945. Het begin van het eerste deel gaat over terrorisme en verlaat dit onderwerp al snel om over te gaan op een bespreking van het secularisme.
De westerse wereld is een seculiere wereld, schrijft Calasso. De invloed van religie in onze samenleving is afgebrokkeld, steeds minder mensen gaan naar de kerk en belijden een geloof en dan is er natuurlijk nog staatsinrichting die, in theorie, kerk en staat gescheiden probeert te houden. De seculiere samenleving beroept zich op zichzelf en niet meer op iets buiten deze samenleving, zoals het goddelijke. De seculiere samenleving gelooft enkel in zichzelf met als gevolg: ‘Dit is de tijd van de inconsistentie.’
Is er eigenlijk wel een verschil tussen de seculiere mens en de religieuze mens? Ja er zijn verschillen, maar in wezen lijken ze veel op elkaar volgens Calasso: ‘secularisten zijn vrome mensen’, ze weten niet wat genade is, schrijft Calasso, maar ze zijn wel op zoek naar verlossing. De overeenkomst tussen een secularist en iemand die een religie aanhangt is het geloof:
Handelen ten behoeve van een Kerk of handelen ten behoeve van een samenleving; handelen met het oog op de goddelijke goedheid of de goedheid van de mensheid: volstrekt verschillende handelingen, maar wat ze gemeen hebben is een geloof.
Een onmetelijk belangrijk punt in het westerse denken was van de doodverklaring van God door Friedrich Nietzsche. In zijn boek De vrolijke wetenschap (1882) liet hij in een verhalend fragment een man op de markt verklaren dat God dood is en dat wij, de mens, Hem hebben vermoord. Velen lazen en lezen dit fragment als een bevrijding, de mens heeft zich ontdaan van de ketenen van het geloof: de mens is nu vrij. Maar Nietzsche’s man op de markt was ontzet, het was eerder een verklaring die wanhoop opriep dan hoop, want: wat nu? De seculiere mens is namelijk zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag en handelingen en deze verantwoordelijkheid is een enorme last en dan is er ook nog het soms gekmakende gebrek aan richting. Dus concludeert Calasso: ‘de secularisten zijn niet gelukkig.’
De secularisten geloven niet in een denkwijze, maar in een ‘geheel van procedures’ zoals Calasso de democratie karakteriseert. En deze heeft een ‘open wond’: dat iemand aan de macht komt die van plan is de democratie uit te hollen of af te schaffen. De open wond van de democratie is de open wond van de geschiedenis: de periode 1933-1945, vanaf het moment dat Hitler aan de macht kwam tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Aan de hand van citaten van onder meer Simone Weil, André Gide en Goebbels beschrijft Calasso deze periode. Dit tweede deel is wat minder goed dan het voorafgaande, waarschijnlijk omdat het eerste deel zo sterk was, vrijwel uniek in het leggen van de vinger op de zere plek, op de problematiek van dit onbenoembare heden.
De stijl van het eerste deel is filosofisch, maar kraakhelder, kalm en van eenvoudige schoonheid. Calasso legt interessante verbanden en doceert zonder academisch te zijn of om te bewijzen hoe belezen en slim hij is; hij vertrouwt op de inhoud van zijn beschouwing en die is bijzonder krachtig en onmogelijk te negeren.
Koen Schouwenburg
Roberto Calasso. Het onbenoembare heden. Vertaald door Els van der Pluijm. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 190 blz. € 24,95.
Deze recensie stond eerder in het Friesch Dagblad van 20 juli 2019