Recensie: Ilja Leonard Pfeijffer – Ondraaglijke lichtheid
Buiten schot
Op uitnodiging van Coen Simon en Frank Meester, de bedenkers van de serie Nieuw Licht schreef Ilja Leonard Pfeijffer een essay met de titel Ondraaglijke lichtheid. In Nieuw Licht wordt een canonieke tekst vanuit een hedendaagse actueel vraagstuk opnieuw tegen het licht gehouden. Of: een actueel vraagstuk wordt aan de hand van een canonieke tekst van commentaar voorzien. De tekst wordt als het ware geactualiseerd. En de gebeurtenis wordt tegelijk van een context voorzien.
In Ondraaglijke lichtheid gaat het om de vraag in hoeverre ironie schadelijk zou kunnen zijn voor het maatschappelijk debat. Oftewel: sluit ironie engagement uit? De tekst waarmee Pfeijffer in discussie gaat is Over ironie van Kierkegaard.
Geslaagde ironie is een aantal voorwaarden verbonden. De belangrijkste is misschien wel dat je een zelfde soort wereldbeeld of basale aannames over de wereld bij de ander mag veronderstellen. Daar schort het momenteel nogal aan. Met als gevolg dat ironie steeds vaker over het hoofd wordt gezien en dat uitspraken letterlijk worden opgevat.
Dat ironie verkeerd begrepen lijkt te worden heeft volgens Pfeijffer te maken met desinformatie die te vinden is op het wereldwijde web; voor iedere absurde stelling is wel een pagina te vinden waarop men in het geheel niet twijfelt aan stellingen die je tot voor kort niet anders dan als ironie kon beschouwen. Internet heeft het daarnaast mogelijk gemaakt om een autoriteit te worden zonder bijbehorende verdiensten. Voor het begrijpen van ironie moet je wel iets over de ander weten om in te kunnen schatten wat gemeend is wat niet. Ten derde ontbreekt een gemeenschappelijk wereldbeeld. Een voorbeeld. Als Tommy Wieringa over de aanslag op De Telegraaf zegt; ‘dat hadden ze eerder moeten doen’, dan kan die uitspraak letterlijk worden opgevat omdat je op Twitter constant mensen tegenkomt die dit soort dingen zeggen en werkelijk menen.
Ondraaglijke lichtheid begint met een analyse van het fenomeen ironie. Via Socrates komt Pfeijffer op een Latijnse beschrijving van ironie die het meest lijkt op wat wij nu verstaan onder ironie, namelijk een uitspraak die niet letterlijk is, maar begrepen moet worden als het tegenovergestelde. Lekker weertje zeggen als het regent. Wel een erg enge definitie is dat.
Het essay spitst zich onder andere toe op hoe ironie door altright gekaapt kon worden en hoe de hedendaagse fascisten wanneer ze op hun woorden worden aangevallen, zich verschuilen achter een claim op ironie. Inderdaad een dagelijks terugkerend fenomeen, maar misschien toch vooral in de riolen van het internet. Pfeijffer wijt dit deels aan de ironische levenshouding die niet alleen alomtegenwoordig is in alle domeinen van het maatschappelijk leven en debat maar ook de politiek is binnengedrongen. Het is daarom dat hij in zijn essay pleit voor een rem op de ironie als levenshouding, – het gaat hier niet om ironie als stijlmiddel, al is dat natuurlijk een kunstmatig onderscheid. Er moet om niet in nihilisme te verzanden ook gewoon eens wat vaker worden gezegd waar men voor staat. Dat een schrijver die de ironie tot in de puntjes beheerst ons moet wijzen op de gevaren van ironie is op zichzelf ironisch natuurlijk. En tekenend voor de staat van het debat.
Pfeijffer heeft zijn essay opgetuigd met een inzicht dat bij hem gaandeweg ontstond. Het essay scharniert om het inzicht dat ironie niet zaligmakend is; dat er terreinen en tijden zijn wanneer het goed is om niet ironisch te zijn, omdat hij geen cynisch nihilist wil zijn die nergens voor staat omdat niets van waarde is. Dat het publieke debat is doordrenkt met ironie en dat dat schadelijk is, is navoelbaar. Er moet immers een raamwerk zijn waarover ‘we’ het eens zijn. Als die gemeenschappelijk grond ontbreekt wordt ieder debat onmogelijk.
Maar is het reguleren van ironie hier de oplossing? Staat ironie engagement in de weg omdat een ironicus altijd kan terugvallen op de ruimte tussen wat hij zegt en wat hij bedoelt? Iemand die oprecht zegt wat hij meent, ergens voor zegt te staan, kan in het door ironie ‘verziekte’ debat natuurlijk ook volkomen verkeerd worden begrepen. De waarheid zeggen is geen garantie meer voor het ontbreken van verwarring. Dus is er nog wel een weg terug? Zou meer ironie niet de oplossing moeten zijn? Iemand als de zeer rechtse provocateur Milo Yiannopoulos gebruikt nu ironie om buiten schot te blijven, maar waarschijnlijk gebruikt hij net zo lief een ander excuus. Eerder werd door extreem rechts steeds gezegd dat wat ze zeiden was wat iedereen toch wel dacht. Of ze schermden met ‘vrijheid van meningsuiting’ ook een manier om buiten schot te blijven.
Rieuwert Krol
Ilja Leonard Pfeijffer – Ondraaglijke lichtheid. Over het nut en nadeel van de ironie voor het leven. Prometheus, Amsterdam. 118 blz. € 12,99.