Recensie: Ton Anbeek – Vast
Altijd zie je de lippen van de schrijver meebewegen
Van mijn leven heb ik geen minuut doorgebracht in een penitentiaire inrichting: altijd een lieve jongen geweest. Dus of het er in Vast, de nieuwe roman van Ton Anbeek, waarheidsgetrouw aan toegaat, kan ik niet uit eigen ervaring zeggen. Net zomin als Ton Anbeek (65) het leven binnen de muren van een jeugdgevangenis uit eigen ervaring beschrijft. Hij dankt negentien mensen en drie groepen zonder wie dit boek niet geschreven had kunnen worden.
Ook zo’n brave borst, hij. In plaats van kleine middenstanders te beroven studeerde hij, om het na zijn promotie in 1978 te brengen tot hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de Romantiek tot nu aan de Universiteit van Leiden. In 2005 ging hij met vervroegd emeritaat.
In een interview na zijn afscheid van de universiteit zei hij: ‘Achteraf gezien is mijn hoogleraarschap [bij het schrijven van romans] een vreselijke stoorzender geweest. […] de critici dachten: hij wil laten zien hoe het moet. […].’ Kennelijk heeft Anbeek zich door het verwijt van schoolmeesteren toch laten afschrikken. Tussen zijn derde en de nu verschenen vierde roman gaapt een gat van zeventien jaar.
Als hoogleraar pleitte Ton Anbeek voor meer straatrumoer in de Nederlandse literatuur. Vast van de schrijver Anbeek is een roman die aan het pleidooi van professor Anbeek tegemoet komt. Rumoer genoeg, weliswaar niet op straat, maar in een gesloten inrichting en wat zit daar? Straattuig. Mokro’s, Antillianen, junks, pedo’s. Jongelui die het thuis niet getroffen hebben: een vader die alleen de taal van de vuist spreekt. Hoe word je dan zelf?
‘En dat je dan… vanzelf die slechte dingen gaat doen […]. Slechtheid als een… als zegmaar een beroep, een bestemming?’ Hier is Joop de Dope aan het woord, een broodmagere junk die er in de gesloten inrichting zijn eigen huisapotheek op nahoudt. Hij is de beste vriend van Ronnie Leerdam, een jongen van achttien jaar met een irreëel zelfbeeld die desalniettemin in de roman optreedt als verteller.
Joop en Ronnie zijn in de inrichting niet de enigen met de gave van het woord. Sommige jongens zijn dan wel stille willy’s, maar als ze eenmaal op dreef zijn… prachtige verhalen! Zoals dat van de Marokkaan die visser wil worden of van Stanley die altijd met een gele SeeBuyFly-tas rondloopt. Goed verteld ook. Natuurlijk zeggen ze: ‘hij heb’ en: ‘hun doen’ en natuurlijk zijn die verhalen voor tachtig procent gelogen en voor negentien procent gefantaseerd en ook vertellen ze steeds hetzelfde verhaal, maar toch: vertellen kunnen ze.
Eigenlijk is Ronnie, de ik-figuur, ook zo’n stille, maar hij kletst de oren van je kop. Wat hij precies heeft gedaan blijft in het midden. Iets ernstigs, anders zat hij niet vast. Hij ziet de ernst van zijn daad niet goed, zoals hij ook de werkelijkheid om zich heen niet goed kan duiden.
Hoe komt het dan dat hij over diezelfde werkelijkheid zo’n samenhangend verhaal kan vertellen, doorspekt met aannemelijke analyses over het gedrag van lotgenoten? Hoe komt het dat zijn taal, afgezien van die hunhebbelijkheden, zo literair is? Hoe kan hij de verhalen die anderen vertellen zo fraai weergeven, terwijl zijn herinnering aan zijn eigen daden in mist gehuld blijft?
‘Misschien ben ik […] ook iemand die tussen fantasie en werkelijkheid leeft,’ zegt Ronnie. Kan iemand als Ronnie dat zelfs maar veronderstellen?
Die vragen blijven de lezer achtervolgen, ook als een bonte avond in de inrichting, waar met toenemende opwinding naar is uitgekeken, uitloopt op een ware apocalyps. Aan Ronnie Leerdam lijkt wel een geboren verslaggever verloren gegaan. Toch is hij te veel de buikspreekpop van de schrijver, die brave borst, want diens lippen zie je altijd meebewegen.
Dat maakt Vast tot een onderhoudende stijloefening, maar ik vermoed dat Ton Anbeek méér wilde zeggen met dit boek.
Frank van Dijl
Ton Anbeek – Vast. Podium.
Deze recensie verscheen eerder in HP / De Tijd van 28 november 2009.