Dichten als Epke Zonderland

Sommige gedichten in De gele zweep, de nieuwe bundel van Anton Ent, doen mij erg denken aan het schokkende debuut van Marieke Jonkman uit 1991. Bij het verschijnen van Dochters van het donker had nog niemand enig idee dat achter dit heteroniem de dichter Anton Ent schuilging, die toen al een achttal bundels had gepubliceerd. Ik kan me nog vaag een recensie herinneren die kernachtig stelde: ‘niet lezen, maar meteen hulp bieden’ of woorden van gelijke strekking. Een jaar later verscheen Jonkmans tweede bundel, Plejaden, waarbij al een misleidend tipje van de sluier werd opgelicht. De dichteres zou werkzaam zijn in de psychiatrie en haar werkervaring als inspiratiebron benutten. Opluchting alom. Pas later, bij de derde of vierde bundel, kwam Anton Ent als maker in beeld. Maar was Marieke Jonkman nou een pose? Of een personage binnen het oeuvre van Ent, een beetje zoals Marek van der Jagt de literaire wereld van Arnon Grunberg binnenwandelde? Gezien haar eigen ‘biografie’ en alles wat Ent daar zelf over losliet, zouden we eerder aan een andere dichter moeten denken, die toevallig in hetzelfde lichaam woont als Anton Ent. Een lichaam dat buiten de poëzie overigens in het prozaïsche bezit is van neerlandicus Henk van der Ent.

Vage shit, meent u? Mogelijk. Maar dat neemt niet weg dat tussen prachtige poëticale gedichten in De gele zweep toch ook die andere bewoonster nog steeds van zich laat horen.

Onbegrijpelijk

Ik hield méér van mijn moeder dan van de asceet
de lichtprins, de schaduwvriend die angsten
zaaide met zijn oordeel: graan of kaf

Hij was de waterman die met droogte dreigde
en met de machtige die hij zijn papa noemde
terwijl hij mij voor straf terzijde schoof

De kindervriend mishandelde mij nachtenlang
en ik maar bidden, smeken, slapen met nat haar
Onbegrijpelijk dat ik dit schrijf. Tachtig jaar

De verwantschap is duidelijk als je daar regels als deze uit Dochters van het donker naast zet:

Ik streel het lieve hoofd, wees stil, wees stil,
je hebt me zwaar gestraft, het gaat zo ’t wil.

Weten moet je wie vanmorgen bij je kwam:
je jongste dochter met de zachtste kam.

Ergens in dat dichterlijke brein huist duidelijk nog een vage herinnering aan de schokkende ervaringen van Marieke Jonkman. De recensent die acuut hulp wilde bieden, kan gerust zijn: Marieke leeft nog – in ieder geval een beetje.

In De gele zweep staan ook nogal wat poëticale gedichten. Dat is op zich niet zo bijzonder. Piekeren over poëzie is een wijdverbreid thema, wat logisch is omdat nou eenmaal álle dichters ermee worstelen. Zo nam Hester Knibbe in haar bundel As, vuur (2017) de korte cyclus ‘Fit for Hell’ op. Plaats van handeling was zo’n deprimerende sportschool, compleet met gewichten, roeimachines en andere vervaarlijke apparatuur. De komst van Orpheus plaatste deze harde, fysieke wereld rechtstreeks tegenover de dichterlijke van de legendarische Griekse zanger. Een bijzondere gedachte, vond ik destijds. Ik moest hier aan denken toen ik in De gele zweep het gedicht ‘De turner’ las. Ook zo’n sportman in een poëziebundel.

Niet de horizontale stang op een hoogte van 2,78 meter
overeind gehouden door vier staalkabels
maar het vliegen in salto en schroef

Duizelingwekkend voor wie
gespitst op misgreep en val
door snelheid en balans verrukt
oooh en aaah roept

Zijn lichaam geeft de instructies
zweef
draai
laat houvast verdwijnen

Alles klopt, ook de afsprong
resultaat van het exact op tijd gegeven bevel
weersta de drang
sta

Maar de dichter blijft zweven
in aarzelaarshakhout.

We zien Epke Zonderland aan het werk. En de vergelijking met de dichter mag ook duidelijk zijn: terwijl Epke zelf een moment spectaculair lijkt te zweven, verliest hij nooit de controle en verloopt alles tot en met de afsprong precies zoals gepland. Hoe anders is dat bij de dichter. Die heeft niet zo’n krachtig vooropgezet plan. Die blijft zweven en mag slechts hopen op een enigszins bevredigende afsprong. Overigens is dat ‘aarzelaarshakhout’ geleend van Judith Herzberg, zo verantwoordt de dichter achterin. Het lijkt misschien een beetje kort door de bocht: vijftien regels gymnastiek en dan nog vlug even melden dat dat bij dichters allemaal wat minder makkelijk is. De uitdieping komt een bladzijde later, waar na ‘De turner’ het gedicht ‘De dichter’ volgt:

In dit toernooi laat ik de branding en de lariks los
slinger in dubbele salto met schroef
door zeeschuim en morgenrozenhout

Ik speel met opvlucht en balans
gehoorzaam commando’s van betekenis
en neem het risico van uitermate ver vliegen

Verzot op grammaticale val
roept het publiek door baltsmuziek verrukt
oooh en aaah en spiegelt zich in ware duizeling

In Cassina-Kovacs-Kolman vliegt de waarheid op
nooit beproefd
gezien
gehoord
grensoverschrijdend zodat ik weer in haar geloven kan

alles klinkt
Ook de afsprong dankzij de kreet
weersta de drang
vergeet het dichten
in dit toernooi ben jij de enige

Dichten is net als turnen, om Riekus Waskowsky maar eens zeer vrij te citeren. De overeenkomsten zijn groter dan wij na het eerste gedicht durfden te vermoeden. Sterker, ‘De turner’ krijgt met terugwerkende kracht nog een extra metaforische lading. Natuurlijk, bij die turner loopt alles zoals gepland, maar ook lang niet altijd. Televisiekijkers hebben Epke Zonderland zien triomferen, maar ook keihard zien vallen. Bovendien kunnen veel supporters zich nauwelijks voorstellen hoe vaak het bij de training misgaat, vóórdat die onvergetelijke olympische prestatie in de boeken staat. Net zo min zien lezers al die dichtpogingen die uiteindelijk niet in een succesvolle bundel staan. Succesvol? Ach, van turnen en dichten word je niet rijk. Maar de resultaten zijn vaak van een ongeëvenaarde schoonheid – zoals de kapriolen van Zonderland en de poëzie van Ent maar weer bewijzen.

Die ene regel ‘vergeet het dichten’ geeft misschien nog wel het belangrijkste verschil aan tussen beide disciplines. ‘Vergeet te turnen’ lijkt mij immers een tamelijk destructief advies. Maar een dichter kan tot indrukwekkende hoogten stijgen, als hij gewoon even niet met zijn hoofd bij het dichten is. En dat lijkt me een waardevolle gedachte.

Jan de Jong

Anton Ent – De gele zweep. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 64 blz. € 17,50.